Het was een duizelingwekkende wenteling, alsof hij head first door een wildwaterbaan koprolde. Zijn verdiende loon? Hij had geweten dat er een Mimic Maneater Chest ronddoolde door de gangen van het kasteel, maar wat dat betreft had hij beter moeten weten. Het rondstiefelende wezen had hij op zijn hoede benaderd, in de ban van brandende nieuwsgierigheid en de weelde die op hem te wachten stond. Het moment had hij zorgvuldig uitgekozen; 's avonds, op een tijdstip dat de leerlingen en zijn collega's al op één oor lagen - behoedzaam, sluipend door de gangen alsof hij een rampkraak pleegde in het holst van de nacht. Niemand hoefde echter te weten dat de Heer Sathandiai al net zo hongerig naar vormeloze, naamloze prijzen was waar hij in zijn hoofd enkel vraagtekens bij kon zetten. De meute die op hun vrije momentjes hele tussenuren voor de kist stonden te drommen, beende hij met opgetrokken neus voorbij, soms hier en daar snauwend dat ze zich nuttig moesten gaan maken. En hier lag hij dan, in al zijn ongeveinsde trots tussen het goud en de sieraden. Moeizaam kwam de lange man uiteindelijk overeind, zijn gelaat betrokken en spieren in zijn rug kloppend van de pijn die tussen zijn schouderbladen door was geschoten, als een felle flits. Even staarde hij de fonkelende ruimte in, roerloos en analyserend, als ware het dat als hij zich bewoog, iets of iemand hem direct uit de droom los rukte. Een glaasje teveel had hij niet op, en ook van de drugs was hij afgebleven - dat was iets wat hij zeker wist. Het was duidelijk dat dit een illusie van de Mimic Chest moest zijn, bedacht hij zich met wrang op elkaar geperste lippen. En het had hem weten op te slokken, hij, een man van aanzien en een magiër op opvolgersniveau. Zijn goudgele ogen bleven hangen op een klein creatuur met een of ander Erds mechanisch wapen over zijn schouder. Het merkwaardige wezentje openbaarde zich tussen de abstracte muntstukken en grijnsde hem breed toe. De bron die hij voelde was er één van misselijkmakende lichtmagie. Dat liet hem geen andere keus.
Kalmpjes bleef Savador op zijn plaats staan. Hij stond daar maar, met zijn arm half opgericht en zijn starende blik vastgepind op het wezentje. De enige beweging die hij maakte, was een klein wenkgebaar van twee vingers ter hoogte van zijn borst. Als reactie hierop verzamelden de schaduwen zich op het commando van die stille spreuk tot één lange kolkende sliert van een rookachtige substantie die in de vorm van een lange scherpe doorn op het wezentje afschoot.