Deshas was in zijn eigen, achthoekige kamer van rust. De enige plek in heel Kovomaka waar de magische trillingen in de lucht precies op hem waren afgesteld. Daar waar hij zich het beste kon concentreren en daar waar zijn magie het sterkst was. Hier was hij onsterfelijk. Tenminste, zo voelde hij zich hier. Hij had Marina dan ook bevolen om hem niet te storen zolang hij hier was. Hij wou zo lang mogelijk van dat onsterfelijke gevoel genieten voordat hij weer aan andere dingen moest denken. Aan dingen die hem niks konden schelen. Soms was het stom om een magiër te zijn, al zou hij het voor geen goud willen opgeven. Maar soms, was het misschien niet zo slecht geweest om niet over magie te beschikken. Natuurlijk was hij dan allang dood geweest. Maar hij had nooit zijn problemen omtrent de magie gehad. Hij had in principe een redelijk normaal leven kunnen leiden als alles goed gegaan was. Maar dat was het hele punt, dingen gingen nooit helemaal goed. Altijd was er wel iets mis. Dan kon hij maar beter wel magie hebben.
Zonder te beseffen hoeveel tijd er verstreken was sinds het moment dat Deshas op zijn plek in de kamer was gaan zitten werd hij ineens ruw gestoord door geklop op de deur. En dat nadat hij nog zo nadrukkelijk had gezegd niet gestoord te willen worden. Zuchtend, en met een humeur om op te schieten, hees Deshas zichzelf uit zijn gemakkelijke positie overeind en sleepte zichzelf mee naar de woonkamer en daarmee ook de deur. Toen hij de deur open deed gleed zijn blik haast automatisch naar beneden en bleven hangen bij een vermagert, maar toch bekend gestalte. Voor een paar seconden bleef Deshas neerkijken op Felicia. De vrouw die hem zomaar in de steek gelaten had. Die hem het recht had ontnomen om bij de geboorte te zijn van zijn eigen kinderen. Deshas had de deur dicht willen slaan en terugkeren naar zijn magische vertrek om in alle rust verder te mediteren. Maar hij stond als versteend, met zijn mond een klein stukje open en zijn blik vastgelijmd op Felicia.