Met zachte pasjes liep May door het bos heen. Ze had een paar uur vrij. May was op weg naar het Stille meer, waar ze haar kleine waterdraakje, Nadji, zou gaan bezoeken. May liep rustig aan naar het meertje. Ze had voor Nadji een visje meegenomen. May had een bolletje water, war een visje in zat. Ze hield het water onder controle tussen haar handen. Ze was er. Het stille meer was erg groot, maar May ging zitten op een plekje waar ze meestal ook zat. Ze had haar draakje in het meer gelaten, omdat er op school natuurlijk geen ruimte en plek was voor een waterdraak. 'Nadji!' Riep ze rustig over het meer heen. In de verte zag ze wat water opwellen. Een kleine lichtblauwe vin stak boven het water uit. May glimlachte even. Toen was de draak er. Hij stak zijn marine blauwe kop boven water, en keek May vertrouwd aan. May kende Nadji al sinds ze een klein kind was. 'Hier voor jou,' Zei ze kalm, en ze haalde het bolletje water tevoorschijn. Ze liet het in de lucht zweven, vlak boven het water. Nadji dook even onder, sprong sierlijk boven het water uit, en greep het visje met zijn bek. May lachte zachtjes. Nadji kwam weer naar haar toe, en May gaf hem glimlachend een zachte streling over zijn kop. Net voordat ze hem nog een aai wou geven hoorde ze geritsel. May keek achterom, en ze zag iemand naar haar toe komen, die zeker ook van plan was om naar het meer te komen.