Het was weer een van die dagen dat de wind stil lag en de zon heel erg fel scheen. Van die dagen dat iedereen vrolijk was maar dit meisje dat daar liep was duidelijk niet vrolijk. Uit haar houding kon je zien dat er veel verdriet in dat meisje zat. Ze liep langzaam lang het water en keek met een emotieloze blik voor haar uit. Ze ging rustig zitten en deed haar nieuwe zwarte jurkje goed. In haar haren had ze een zwarte roos. Meestal waren alle dingen die ze aan doet zwart. Het was een teken van rouw en ze rouwde elke dag nog om haar tweelingzus.
De wind ging langs haar en het was best wel een koude wind. Het was een beetje onaangenaam. Ze keek langs het meer en zag iemand in de buurt lopen. Ze kon niet zien wie het was. Ze voelde iets achter haar heen en weer gaan en keek achter om. Het was een wezen dat daar stond, lang en donker als de nacht. Ze wist niet wat het was. “In zo’n situatie moet ik weer in belanden zeker?” zei ze hardop en keek naar het wezen. Elke onverwachte beweging kon haar dood betekenen.