Bruisende bubbels in zijn bloed, zo voelde het. De jongen werd er daadwerkelijk koortsig van, alsof zijn bloed aan de kook werd gebracht. Zijn rood aangeslagen wanen contrasteerden met zijn haren als een tomaat met het groene topje.
Hij moest iets doen. Hij kon niet stil zitten. Bewegen. Hij moest bewegen. Zoals de wind alles voortbewoog in een eeuwige cadans, altijd maar voortjagend, alles op zijn weg meenemend, zwevend, een eeuwige dans. De geur van een bloeiende kamerplant was de voorbode van wat dit jaargetijde hen buiten zou gaan brengen, binnenkort.
En zijn blauwe ijsvogeltje, toepasselijk Ice genoemd, werd er net als Mineko helemaal onrustig van. Sinds het diertje met een gebroken vleugel en andere verwondingen op Mineko's vensterbank beland was waren maanden verstreken. Maar hoewel het vogeltje vrij was om te gaan prefereerde die toch het warrig groene haar van zijn vriend dan een echt nestje. Af en toe zag hij Ice dagen achtereen niet, tot er plots wat kruimels van zijn boterham af werden gepikt als hij nietsvermoedend zat te eten. Ice zat op de vensterbank waar de roestige bloedvlekken van zijn crash nog steeds te zien waren en tjilpte enthousiast. Tegen het raam hoorde je de regen kletteren, maar dat schrok de groenharige jongen niet af. In tegendeel zelfs. Hij trok een dunne, mosgroene trui aan, de zachte wollen stof gleed vloeiend over zijn huid. Daaroverheen droeg hij een waterdicht, eveneens dun windjack, waarvan basale functies als ritsen en capuchon volledig werden genegeerd. Nee, hij wilde zichzelf niet bedekken. Hij wilde het voelen.
Frisse regendruppels op zijn huid, ze brachten verkoeling tegen zijn hete huid. Als water op een gloeiende plaat, zoiets was het toen hij naar buiten stapte. Mineko vond het heerlijk.
De eerste echte lentebui. Het weer was deze maand nogal wisselvallig geweest. Maart roert zijn staart, April doet wat 'ie wil en in Mei leggen alle vogels een ei. Het waren woorden die Mineko nog zo uit zijn moeders mond kon horen komen. Toen ze hen nog voorlas, zich als een fatsoenlijke moeder gedroeg. Als kind was hij al erg benieuwd geweest in het weer, naast al zijn andere interesses. Perfect passend bij dit rijmpje waren er telkens onverwachtse koude dagen geweest, tussen het over het algemeen aangenaam zonnige begin van de lente. En vandaag regende het.
Mineko was de laatste tijd steeds serieuzer geworden, maar nu kon hij even kind zijn. Een kind met dezelfde prikkelende nieuwsgierigheid en hulpvaardigheid die hij nog altijd bij zich droeg, maar meestal verborg. Hij rende een stukje over de paden, naar het ietwat beschutte bos. Een lach stond op zijn gezicht, hij was daadwerkelijk even zorgeloos. In het bos drupte alles nog wat na, maar de ergste bui was al wel voorbij. Daar struinde hij rond, genietend van de geur van pure, intense modder. Het rook vruchtbaar, zo vruchtbaar. Op een kale plek stopte Mineko. Hij was hier nog nooit geweest, maar vandaag was hij er in één ruk naar toe gelopen. Bijna alsof het gepland was. Alsof zijn innerlijke kompas magnetisch aan werd getrokken door de vieze plassen, de afgebroken stukken hout. Op deze plek groeide momenteel letterlijk niets groens. Sporen van een grasveldje waren nog te zien, maar nu waren er enkel een paar omgevallen boomstammen, die traag wegrotten. De paddenstoelen erop deden meer aan herfst dan lente denken, maar Mineko vond ze desalniettemin intrigerend.
Er miste alleen iets. Dat kwam uit het niets in hem op: Er miste iets heel belangrijks. Iets prachtigs. Iets om te vieren dat het lente was. Iets... Iets om de regen zin te geven. Want al zagen de meeste mensen regen als een vies, vervelend natuurverschijnsel, het bleef essentieel voor het leven. Water. Mineko bukte, wroette met zijn handen wat in de aarde. Zijn vingertoppen werden bruin gekleurd, onder zijn nagels verzamelde zich vuil als duistere rouwrandjes. Maar wat gaf het? Er was hier toch niemand en Ice was al lang zijn eigen weg gegaan, op zoek naar een sappige regenworm die het waagde zijn kopje te laten zien. De vreetzak. Ach, zo zat de natuur nou eenmaal in elkaar. Het was eten of gegeten worden.
De regen spoelde werkelijk al zijn zorgen weg en langzaam vloeide er een energiestroom door zijn hele lichaam. Hij kon de lente in zijn ledematen voelen, het was een onweerstaanbare kracht en ze leidde hem, liet hem zien wat te doen. Tintelende magie stroomde van zijn hart door zijn hele borstkas, spreidde zich uit tot zijn armen en verwarmde zijn spieren.
Een vervormd geluid kwam uit zijn mond, een inhoudsloos geluid, overweldigd door krachten buiten zijn controle. Zo voelde het in elk geval. Alsof er iets geweldig groots bij hem was, hem leidde, hem liet zien wat hij moest doen. Zijn doel in deze wereld. De emotioneel fragiele jongen was wellicht niet de meest rationele, maar hij wist heel zeker dat hij zich dit niet verbeelde.
Zijn handen klauwden zich vast in de aarde en langzaam schoten er wortels uit zijn vingertoppen. Een ontzettend pijnlijk proces, zijn gezicht vertrok zich, hij kromp ineen, maar zijn vingers zaten muurvast en de energie bleef maar stromen. Om hem heen ontloken bloemen, sneeuwwitte kelken ontvouwden zich, waagden zich naar buiten, stelden zich schuchter aan de gure buitenwereld bloot. De pracht en praal van lente zag hij voor zijn ogen ontluiken, maar tegen welke prijs? Mineko's ogen sloten zich, het duizelde hem. Energie was overal om hem heen voelbaar, de bomen leken met hun eigen wortels geruststellend naar hem te reiken, ze wilden hun duistere tengels kalmerend om hem heen slaan. Maar het hielp niet, hij wilde dat het stopte. De energie om hem heen was te veel, de pijn werd steeds erger. Alsof zijn botten een stuk uiteen gerukt werden, door zijn vingertoppen heen drukten.
Zijn emeraldgroene ogen openden zich aarzelend, hij moest weten wat er gebeurde. Iets- iets zoog hem als een bloedzuiger leeg. En hij kom er niets aan doen. Geknield op de grond schoten er taaie klimplanten over zijn benen heen zo gauw hij ook maar aan ontsnappen dacht. Het was onmogelijk. Zijn eigen woudmagie werkte hem tegen, blokkeerde elke optie.
Iets zachts streek langs zijn hand.. wat was dat? zijn blik flitste naar beneden. Mos vormde zich op zijn handpalmen en verspreidde langzaam over de grond, als een zacht donskleed van groen. Oh, wat zou hij graag neerzakken en zijn hoofd op zo'n kussen laten rusten. Maar dan zou hij reddeloos verloren zijn en zouden de lianen hem volledig inpakken. Als.. Als een natuurlijke dwangbuis. Waarom gebeurde dit? Gebeurde dit echt? Wat was die kracht die hij had gevoeld, die hem had aangezet tot het tot bloei brengen van deze verlaten, rottende open plek?
Tijd om het allemaal eens te overpeinzen had hij niet. Om hem heen ontsproten steeds meer grassprieten, hij voelde zelfs een paar lieveheersbeestjes zijn arm op kruipen met hun kriebelige getrippel. Deze plek had een onweerstaanbare metamorfose ondergaan. Omringd door groen was hij haast gecamoufleerd. "Help! Laat me lo-" begon hij, maar zijn adem stokte in zijn keel toen enkele lianen zich strak om zijn borstkas trokken. Hij spartelde tegen, maar de druk werd enkel erger, bijna als een wurgslang die zijn leven wilde beëindigen. Een door magie opgeroepen wurgslang. Zijn magie. Waarom wilde zijn eigen magie hem dood hebben? De jongen zakte terug in zijn oorspronkelijke positie, aangezien duwen en vechten hem enkel zijn luchttoevoer ontnam. Dat mocht niet gebeuren. Dan zou hij sterven en hier traag ontbinden. De bodembeestjes zouden zich aan hem voeden, net als op hun beurt de planten van Mineko-mest konden genieten. Nee. Hij kon hier niet vergaan. Zijn leven was nogal door de war geschud en niet helemaal top meer, maar hij zou positief blijven. Hij moest wel.
Tranen van onmacht liepen over zijn bemodderde gezicht, vermengend met regendruppels en dus onzichtbaar. Daar kwam Ice aan, fladderende vleugels en een onhandige landing van de vogel. De ijsvogel had gelijk door dat er iets mis was, pikte met zijn oranje bekje verwoed naar een liaan. Maar die was stug en dik, gevormd om worstelingen te weerstaan. De enige die wat kon doen was Mineko zelf. Het moest vanuit hem komen. Hij kreunde lichtjes en duwde zichzelf ietsjes overeind. Genoeg om normaal te zitten, maar niet bedreigend als ontsnapping.
En dan, alsof het al die tijd zo simpel was geweest trok hij met een schreeuw zijn linker hand los. Zijn vingertoppen bloedden allemaal, wonden waren te zien waar de wortels daadwerkelijk zijn lichaam hadden verlaten, bewijzend dat het geen droom was geweest. Nu hij één hand vrij had leek de magie enkel sneller te stromen, hem bijna tot het opperste puntje voor complete uitputting drijvend. Bomen kregen weer jonge bladeren, paarse en gele krokusbollen en een veld vol madeliefjes versierden het vooralsnog winterse landschap. Hij moest nu snel handelen, anders zou hij gewoon knock out gaan.
Met een krachtige ruk, gecombineerd met een windstoot vanuit zijn handpalm bevrijdde de jongen zijn tweede hand. Hij probeerde meteen instinctief achteruit te strompelen, maar de planten om zijn lichaam hielden hem tegen, waardoor hij onhandig half in de modder belandde. Uitgeput. Compleet uitgeput. Maar de zuigende werking op zijn energie was opgehouden, hij voelde om zich heen geen wervelende stromingen meer. Ergens miste hij het gevoel onmiddellijk, het gevoel van de enorme energie, het idee één te zijn met de natuur.. Maar de neiging om zijn handen wederom in de aarde te begraven weerstond de groenharige.
Grotendeels leeggezogen knipperde hij verdwaasd en bekeek de omgeving. Wonderbaarlijk genoeg was niets van het groen verdwenen, het was geen droom en geen schijnvertoning, oh nee. Iets, iets had hem gebruikt om leven naar deze doodse plek te brengen. Mineko was zeiknat, modderig, best koud en onwijs moe. Maar voldaan. Ook voldaan. Verbaasd over zijn eigen -voor zover het zijn eigen krachten waren geweest- kunnen.
Al was het dan ongewild, hij had dit toch wel gedaan. Groen, bloemen.. Het was prachtig, het was zo vrolijk. Ja. Hij snoof de zachtzoete geur van de bloemen op en zuchtte diep. Hij leefde nog.
[Voor Lente Event. Open~]