de kerkers waren een koude en kille plek donker en nat. gerestaureerd of niet over of niet het was daar altijd aan het lekken. vooral in deze tijd van het jaar wanneer er weinig zon viel was het in de kerkers niet uit te staan, bij het binnen komen begonnen de meesten al te trillen en niet alleen van de kou. deze mensen wisten maar al te goed wat er daar beneden met mensen gebeurde. ze konden de schreeuw altijd hooren als ze een voet daar naar binnen zette. hoewel sommige mensen het nog wel eens waagden om naar binnen te gaan ze kwamen er altijd uit alsof ze iets vreselijks hadden meegemaakt. alsof hun huiden waren wit geverfd. er was echter 1 jongen die nooit een probleem had om daar naar beneden te gaan. hij zag er geen ernst in om daar naar beneden te gaan. hij had de instelling dat als hij door iemand pijn zou krijgen dat hij hun altijd meer pijn zou laten beleven als dat ze ooit hadden meegemaakt en dat scheen te werken aangezien hem nooit wat gebeurde daar beneden.
deze jongen-man hete alastor
niemand wist veel van deze jongen alleen dat hij nooit zijn ouders heeft gekent, er vroeger experimenten op hem werden gedaan en dat er nooit veel door hem gezegt werd. alleen als hij wat zei had hij meestal gelijk.
op een dag kwam hij de trap aflopen wanneer hij onderaan de trap honden naar de kerkers ziet blaffen en grommen. ze waren net als de rest, te bang om het doel te bereiken waar ze naar opzoek waren. hij bleef onderaan de trap stilstaan en leunde op de trapleuning kijkend naar de honden die met hun staart tussen hun benen naar de kerker stonden te krassen, te blaffen en te grommen totdat ze hem eindelijk in de gate kregen en naar alastor begonnen te grommen maar na een seconde of vier naar hem te hebben gekeken rende de honden er allemaal vandoor trg naar hun woud
wat zochten ze daar beneden
hij begon zich af te vragen waar ze ook zo bang voor waren daar beneden, hij wist waarom ze wegrenden voor hem maar verder niet. hij liep heel gemakkelijk naar de kerkers toe en liep direct naar beneden. hij kende het daar goed genoeg om te weten dat de doorgangen daar veranderen. het geen water was dat langs de muren naar beneden liep en dat de deuren elke keer een andere kamer lieten zien als de kamer daarvoor. enkel als je geluk had kwam je heelhuids naar buiten...
plotseling hoorde hij de zachte stem van een vrouw...
wie is daar? hoorde hij haar vragen..
dit kon toch niet waar zijn , nog iemand die zichzelf in het nou had gewerkt door gezellig te proberen naar binnen te gaan.
het was duidelijk voor hem. zei had de honden woedend gemaakt en is toen hierheen gevlucht. wat ze ook had gedaan ze had het verdiend. maar toen alastor zich weer omdraaide stond hij tegen een muur die daar eerst niet stond..
"oooh nee"
was het enige dat hij kon zeggen op dit moment
(gedachten zijn een doolhof maar een doofhof is geen gedachten. een doolhof kan je uitkomen, je gedachten niet)