Órelinde was voor een controle teruggegaan naar de ziekenzaal. De wond op haar achterhoofd was nu geheel geheeld, maar af en toe als ze haar haar kamde, merkte ze dat er nog iets van een wond had gezeten. Maar gelukkig nam alles na verloop van tijd af en zo ook de pijn die het eerst nog had gedaan. Ze had niet op haar rug kunnen slapen, wat ze normaal altijd deed en daardoor had ze slechte nachten gehad. Vannacht had ze voor het eerst weer echt op haar rug kunnen slapen en ze voelde zich meer verfrist dan ooit. Ze opende de deur van de ziekenzaal en liep naar binnen. Ze zag een paar gebruikelijke mensen liggen die grote wonden hadden en liep door naar achteren. Daar zag ze iemand op een bed zitten en liep naar haar toe. Ze keek even verwonderd naar wat ze zag. Dat meisje had een staart. En er zat iets op. Een handafdruk die er duidelijk in was gebrand. Met een bezorgde blik liep ze naar het meisje en ging tegenover haar op een bed zitten. Mealana zou zodadelijk vast wel komen of een van de andere doktoren. 'Heey. Ik ben Órelinde. Gaat het een beetje?', vroeg ze voorzichtig aan het meisje dat tegenover haar zat.