Niet al te veel later werd Deshas, omsingeld door licht, naar de ruïnes gedwongen. Het felle licht van de luipaarden lieten hem uitwijken als de dieren te dichtbij kwamen. Ze bezorgde hem een hevige hoofdpijn. Zijn zwarte ogen boorde zich in Clera, wilden haast door haar heen kijken. Op een paar meter afstand van haar stopte hij. De luipaarden grauwde zachtjes, maar schaduw hyena's schoten hem te hulp door de luipaarden weg te jagen. Deshas had al die tijd onbewogen naar Clera gestaard. 'Ik denk niet dat ik om een reden hoef te vragen waarom je me hier naartoe geroepen hebt Clera. Geloof me, ik heb de laatste tijd de spanningen tussen licht en duister gevoeld...,' begon hij kalm. Deshas voelde zijn hart in zijn keel bonzen. Niet van angst. Eerder van opwinding. Eindelijk kreeg hij ongestraft zijn kans. Geen collega's die hem dit zouden beletten. En even dacht Deshas aan helemaal niks anders meer. Nu was zijn kans om Clera voorgoed daar te krijgen waar hij haar al jaren hebben wou. 'Nog een paar beschuldigende woorden om het onmogelijke uit te stellen Vrouwe?' vroeg hij met zacht trillende stem terwijl zijn staart al tevoorschijn was gekomen en onrustig heen en weer zwiepte. Zijn handen voelde koud en kalm aan en zijn keel kurkdroog.