De academie was een waar doolhof gebleken, waar zelfs Daedalus in zou verdwalen. Het verbaasde haar dan ook erg dat ze nog geen briesende stier was tegen gekomen. De ellelange gangen voerden haar overal en nergens heen, maar zo’n beest was er nog niet bij.
Natte zolen raakten de marmeren vloer, waardoor een piepend geluid ontstond. Shinobu was namelijk nog even naar buiten geweest om het mooie, witte sneeuwlandschap te bewonderen en was verkleumd weer binnen gelopen. De schoenen die ze aanhad waren kletsnat, aangezien ze toch echt wel een eindje in de sneeuw was weggezakt. Ze had er niet aan gedacht dat dat een vreselijk geluid teweeg zou brengen, maar daar was ze nu maar weer mooi getuige van.
De tijd verstreek zonder dat ze vond wat ze zocht en naarmate dat gebeurde, versnelde haar passen in een onregelmatige ritme. Hoewel ze zich had voorgenomen om rustig en beheerst door de gangen te lopen, stapte ze nu toch echt ondamesachtig hard.
Verdorie, waar waren die toiletten nou? vroeg ze zich geërgerd af. Je zou toch verwachten dat in een school vol met leerlingen de wc’s op z’n minst te vinden moesten zijn? Blijkbaar had de school daar dus andere gedachten over gehad, want ze waren totaal onvindbaar. Ze was nu al verschillende gangen in geslagen en nog steeds had ze het niet weten te vinden.
Shinobu voerde haar tempo nog wat op, het gevoel dat haar blaas ieder moment kon ontploffen. Het kietelde op een onprettige manier, alsof honderden dronken vlinders op en neer vlogen en tegen de wanden aanbotste. Alsof haar buik ieder moment zou kunnen knappen, in duizenden stukjes op de grond verspreid zou liggen, en haar blaas langzaam zou leeg lopen als een kapotte ballon. Bepaalde beelden had ze altijd glashard op haar netvlies en nu ook deze, waarbij haar lichaam als een soort confettikanon open plofte.
Daardoor was ze dan ook bijna de wc voorbij gelopen, was het niet dat de geur van chemicaliën en wc-papier haar neus binnen drong. Ze liep de ruimte binnen en verwonderde zich er over hoe schoon het was voor een plek genaamd ‘toiletten’ of laat staan het gangetje dat je naar die ruimte toe leidde. Shinobu had eigenlijk één grote rotzooi verwacht; natte vloeren, en wc-papier dat overal door de ruimte verspreid lag. Dat was dan ook de reden dat ze de wc’s verafschuwde en er zo weinig mogelijk kwam. Toch zag het hier er nog redelijk net uit en dat was maar goed ook; waarschijnlijk zou ze er vaker gebruik van moeten maken, aangezien ze nu eenmaal hier op school zat.
Ze kon net een glimp zien van de deur die haar de toegang naar de meisjestoiletten verschafte, maar de gestalte van een tengere jongen zorgde ervoor dat ze er niet binnen kon komen. Hij zwaaide iets heen en weer en na een paar keer onderscheidde ze een witte bal. Een bowlingbal? Fronsend bekeek ze de handelingen van de zwartharige jongen. Wat deed hij nou weer met een bowlingbal? Het antwoord liet niet lang op zich wachten toen de bal met een doffe klap op de stenen vloer terecht kwam.
Ze was niet nieuwsgierig of hij de kegels zou raken. Zijn sportieve bouw liet haar weten dat hij maar weinig zou missen. Haar blaas begon daarbij ook weer enorm te kriebelen, alsof er bij de dronken vlinders ook nog eens krioelende insecten werden gegooid. Als ze niet snel haar blaas leegde, lekte hij vanzelf wel leeg op de grond.
‘Zou ik er alsje-, alsje-, alsjeblieft bij mogen!’ piepte ze daarom, nog net niet hippend van haar ene been op de andere, maar wel zenuwachtig balancerend op de bal van haar voet. Ze beet zachtjes op haar lip, terwijl ze op een antwoord wachtte en trok daarbij ook nog eens ongeduldig haar wenkbrauw op. Veel tijd en geduld had ze niet. En haar blaas evenmin.