Yukito slofte over het grasveld. De wind liet zijn zwarte half lange haren dansen. De zon brandde op zijn gezicht. Hij prefereerde toch liever de nacht. De sterren aan de duistere hemel. Koud licht, zonder dat je jezelf eraan verbrand. Zonder dat de hitte je moe en leeg laat voelen. Zijn ogen zoefden van links naar rechts. Mensen keken hem raar aan.
Angstig, neerbuigend zelfs haatvol. Zonder dat ze hem kende. Zonder dat ze ooit tegen hem hadden gepraat. Het had toch niets uitegmaakt. Zelfs al zouden ze een jaar bij hem in de klas zitten zouden ze toch neerbuigend naar hem kijken. Hij zou toch de buitenstaander van de groep zijn. Ook onder de magiërs die aan zwarte magie doen.
Strux, zijn veelvraat, liep met opgeheven hoofd voor hem uit. Trots als een pauw door het groene gras.
Yukito schoof zijn tas en katana goed op zijn rug. De mensen begonnen hem nog vreemder aankijken. Niet alleen naar hem, maar ook naar de katana. Wat was er mis met een katana? Het was alleen maar een zwaard!
Alleen maar een zwaard? Een glimlach verscheen. Dit zwaard bevatte de duisternis zoals iedereen de duisternis ziet. Koud, haat, pijn, de dood.
Voor hem was het een doel, een levensweg. Het hield hem in leven. Niet alleen zichzelf. Ook had het zijn tweelingzusje beschermt al die jaren. Yukito keek opzij naar zijn zusje.
"Waarom kijken ze mij zo vreemd aan?" vroeg hij. "Waarom kijken ze zo raar naar mijn katana?".