Informatie:
Naam: Noëla
Achternaam: Utsukushī hana
Bijnaam: No, Ella
Geslacht: Vrouw
Leeftijd: 17
Ouders: Overleden
Broers/zussen: Nooit gehad
Huisdier: Heeft ze niet Planeet van herkomst: Shadra
Buitenkant:
Kleur haar: Rossig, oranje, licht rood
Haar lengte: Tot halverwege haar rug.
Kleur ogen: Helder blauw
Lengte: 1m70
Gewicht: 51 kg
Lichaam bouw: Slank en lenig
Kleren: Meestal goed zittende gemakkelijke merkkleding. Tenzij ze uit gaat of ergens belangrijk heen moet dan trekt ze meestal kleedjes aan.
Littekens: Een paar oppervlakkige kleine littekentjes hier en daar verspreidt over haar lichaam.
Extra:
Karakter: Schuchter, jaloers, vriendelijk , behulpzaam, gevoelig, gesloten.
Grootste Wens:geaccepteerd worden.
Grootste Angst: Niet voldoen aan de eisen van de maatschappij.
Verleden:
0-6
Dit is zeg maar het blije en normale deel uit Noëla’s leven.Dit was de tijd dat ze als een normaal kind kon leven, de tijd dat ze veel liefde en genegenheid kreeg. Haar ouders waren belangrijke en welgestelde mensen. In Noëla’s kinderlijke ogen waren ze de liefste mensen op aarde. Noëla kreeg thuis les en zag bijgevolg dus haast nooit andere kinderen, en over het algemeen ook niet zoveel andere mensen. Ook het huis verliet ze niet. Dit kwam door het simpele feit dat haar ouders haar wilde beschermen, Noëla was eigenlijk het tweede kind van dit gezin. Haar voormalige oudere broer was omgekomen bij een tragisch ongeluk. Het arme kereltje werd omver gereden voor de ogen van zijn ouders. Noëla’s ouders zijn nooit helemaal boven de pijn van het verlies heen gekomen en waren hierdoor dus zeer over beschermend. Noëla vond het niet erg, ze had nooit anders geweten.
6 – 16
Hier krijgen we geleidelijk de overgangsfase van blij kind naar schuchter en angstig kind. Op een nacht lag de jonge Noëla rustig in haar bedje te slapen tot een prikkende geur van rook haar neus binnendrong. Meteen werd ze wakker, schoot ze uit bed en rende ze door de eindeloze gangen van het grote huis opzoek naar haar ouders en de oorzaak van de onaangename verstikkende geur. Rennen deed het kleine meisje, haar hartje kloppend in haar keel. Wat was er aan de hand? Waar waren haar ouders? Wat was die geur? Wat was die rook? Bijna had ze de kamer van haar ouders bereikt toen de rookpluimen te dik werden, toen ademhalen ineens veel moeilijker werd, toen ze met een doffe plof op de grond belandde en alles zwart werd.
Toen Noëla haar ogen weer opende zat ze niet in haar huis, ze lag op een wit bed met kleren om haar lijfje gehuld die niet van haar waren. Een oudere grijze dame kwam binnen vertelde haar dat ze in de ziekenboeg van het weeshuis lag en al een paar dagen buiten westen was geweest. Ook vertelde de vrouw dat haar ouders niet meer in deze wereld waren, er was brand uitgebroken in hun huis en zij hadden het niet overleefd. Er knapte iets in het meisje , de sluizen die alle tranen hoorden tegen te houden hielden de tranenstroom niet. Een warme omhelzing, een kalmerende ruwe stem. De oude mollige vrouw probeerde haar te troosten, het lukte haar een beetje, de vrouw straalde rust en vertrouwen uit. Na nog een dag op de eenzame witte kamer te zitten kwam een andere vrouw haar halen, een lange magere blanke vrouw met grijze plukken in haar haar. De vrouw wist Noëla te vertellen dat ze vanaf nu in het weeshuis zou wonen en zou leven en werken met de andere kinderen. Ook zou ze naar de nonnen moeten luisteren die voor de kinderen zorgden. Lichtelijk verdoofd door verdriet knikte Noëla, het slimme meisje begreep het.
Op zich zou het weeshuis niet zo erg geweest zijn, de kinderen werden er goed verzorgd en de meeste nonnen waren nog best aardig. Maar voor Noëla was dit alles vreemd en eng, nog nooit had ze zoveel leeftijdsgenootjes gezien, eigenlijk had ze gewoon nog nooit zoveel mensen op een plaats gezien. Noëla’s wereld had altijd bestaan uit hun landhuis en de grote tuinen vol met kleurijke planten en grote bomen. Dit was allemaal anders, allemaal vreemd, allemaal eng. Noëla wist niet goed wat ze moest doen, hoe ze contact met de andere kinderen moest leggen. Blijkbaar was die verlorenheid en angst van haar gezicht te lezen. Een stelletje oudere kinderen hadden Noëla op het oog gekregen, ze zagen in haar het ideale slachtoffertje .
Noëla werd gepest, als de kinderen een toetje kregen werd het hare altijd afgepakt, als ze gingen trefballen werd zij altijd het hardste geraakt, als ze zich moesten gaan wassen werden haar kleren altijd in het water geduwd zodat ze kleverig en koud waren. Zo voelde ze zich vanbinnen ook, kleverig en koud hunkerend naar aandacht, naar iemand die haar knuffels gaf, die haar lieve woordjes influisterde. Vaak bracht ze de nachten huilend door, met een kussen in haar armen geklemd, hopend op betere tijden.
16 – 17
Zelfs ondanks het harde leventje in het weeshuis en haar ontwikkelde schuchterheid had moeder natuur Noëla toch gezegend met een uitzonderlijke schoonheid. Zo’n uiterlijk waardoor je soms wel eens wordt aangestaard. De pestkoppen vertrokken rond de tijd dat Noëla 16 werd, hierdoor werd het leven op het weeshuis al een stuk minder zwaar, maar de angst om opnieuw een slachtoffer te worden hadden het meisje aangetast, ze zocht geen contact meer met de kinderen van het weeshuis, in plaats daarvan verschool ze zich in de bibliotheek en las ze praktisch hele dagen alleen maar. De nonnen merkte het op, ze merkte hoe verder de tijd verstreek hoe minder Noëla nog opzoek ging