Het kleine roodborstje vloog vrolijk voor haar uit en tjilpte zachtjes. Dyade daarin tegen keek nar de grond en voelde hoe de rillingen over haar rug liepen. Ze had een dikke jas aan en een paar laarzen bedekte een deel van haar benen. Haar haren hingen los langs haar gezicht en als je goed naar haar keek zag je dat er tranen over haar wangen liepen. Ze wilde hier weg, terug naar huis, terug naar de bekende wereld. Ze was hier nog maar net, nog niet eens een hele dag, maar nu al wilde ze terug. Het kon haar niks schelen dat haar vader klaar zou staan met zijn riem, dat haar moeder erbij zou staan, roerloos, alles toelatend. Ze was gewoon bang, het was gewoon te snel gegaan. Veel te snel. Ze wilde terug naar hoe het was, toen ze nog kon schuilen bij haar zusjes, toen ze nog gewoon samen waren. Ze wilde de beelden uit haar gedachte wissen, terug de tijd in reizen en het heden veranderen. Ze keek op en veegde haar wangen droog. Leotie tjilpte zachtjes en kwam op haar schouder zitten, waar het vogeltje meteen onder haar jas kroop om warmte te zoeken. Dyade sloeg haar ogen weer neer en liep langzaam naar het meer. Toen ze er eindelijk was liet bleef ze staan. ‘Un lac..’ Klonk er bijna onverstaanbaar uit haar mond. Ze zich op het vochtige gras zakken. Ze sloeg haar armen om haar knieën en verstopte haar gezicht erin. Ze begon hoorbaar te huilen en Leoties zachte kopje drukte tegen haar wang. Het roodbosje kwam voor haar zitten en keek haar vragend aan. Dyade schudde haar hoofd en zei zachtjes. ‘Het gaat wel, mon amie.’ Het roodborstje schudde haar kleine kopje een vloog op. Dyade keek er niet naar, bleef naar het water staren met haar ogen half gesloten. Ze haalde diep adem en sloot haar ogen. Je bent helemaal niemand! De wereld is beter af zonder jou! Het was pas twee dagen geleden.. Twee dagen geleden dat haar vader haar zusjes had vermoordt en haar tante haar had meegenomen. Ze was haar tante dankbaar dat ze op het juiste moment binnen was gekomen, maar ergens wilde ze net als haar zusjes dood zijn. Ze was alleen.. Niemand leek iets om haar te geven en hier al helemaal niet. Niemand kende haar hier trouwens.
Ze wilde net opstaan toen ze iets achter zich hoorde. Ze stond snel op, waarbij ze bijna in het meer viel en keek toen met grote ogen voor zich. Haar benen begonnen zichtbaar te trillen en haar gezicht trok wit weg. Ze was zoals gewoonlijk bang. Bang dat haar vader ineens voor haar zou staan en haar weer zou slaan. De riem flitsten even voor haar geestesoog langs, maar verdween ook net zo snel weer. Gelukkig. Ze wilde eerst een stap naar achteren doen, maar besefte ineens dat ze dan in het meer zou vallen en de gedachte aan het steen koude water was niet echt een geweldig prettige. ‘I.. is daar iemand?’ Stotterde ze. Ze keek vluchtig rond, hopend dat ze het verkeerd had gehoord.