Onderwerp: [V] Leeuw en Slang wo jul 18 2012, 13:28
//Na wat twijfelen, dump ik hem hier toch ;x
Hii there ~. Dit is dus mijn verhaal, mijn schatje, mijn kindje en hopelijk, ergens in de toekomst: mijn boek. Ja, ik wil dit af schrijven en dan kijken of ik een uitgever kan vinden die het verhaal zou willen uitgeven. Als dat lukt haal ik hem hier vanaf, dus je hebt nu de kans om dit geweldige, prachtige, fantastische verhaal [*kuch*] te lezen
Maar even serieus: tips, op- en aanmerkingen, gewoon commentaar en een flinke dosis kritiek zijn hartstikke welkom
Leeuw en Slang
Proloog:
Haar ademhaling versnelde zich. Haar voeten probeerden de grond onder haar te vinden, tevergeefs. Haar ogen staarden in een oneindige verte. Ze snelde vooruit, maar er kwam geen einde aan. Alsof je voor elke stap die je zette, er twee achteruit ging. Maar ze moest vooruit. Achter haar klonk immers een gevaarlijk gesis. Ze keek niet over haar schouder, ze wist wat er te zien zou zijn. Duizenden, miljoenen slangen die bloed zochten. Haar bloed. Ze sloot haar ogen en probeerde nog harder te rennen. Maar wederom leek ze niet vooruit te komen. Het enige wat haar omhulde was een zwarte duisternis en het enige wat ze kon horen was de bloeddorst van de slangen. Ze wilden haar. Haar en niemand anders. Ren. Ze had nooit moeite gehad met rennen. Waarom nu dan wel? Haar lichaam luisterde niet. Of het luisterde in ieder geval niet goed genoeg. Het rende niet snel genoeg. De slangen kwamen dichterbij. Ze kon voelen hoe de hete adem op haar huid sloeg. Het was te laat. De eerste beet liet haar vallen. Het geen wat eerst onbereikbare duisternis leek te zijn, was kennelijk een harde -onzichtbare- vloer. Veel tijd om over de val na te denken, kreeg ze niet. De slangen wikkelden zich om haar benen en kropen vanaf daar naar boven. Al snel werd haar hele lichaam in beslag genomen door de slangen. Hun gesis was veranderd in ware duivelspraat. Gevaarlijke, maar charmante woorden werden in haar oor gefluisterd. Of ze met hen wilde spelen. Of ze braaf wilde zijn en naar hen zou luisteren. Of ze haar alsjeblieft mochten op eten. Nee! Een ongetemde woede liet haar lichaam veranderen. Uit haar armen groeiden lange lokken. Haar benen begonnen zich anders te vormen. Haar gezicht veranderde compleet. Het gegil dat uit haar keel kwam werd een gegrom en op het laatst zelfs gebrul. In een paar seconde tijd was het meisje verandert in een krachtige leeuwin. Het dier vond de kracht om op te staan en schudde de slangen van haar af. Ze beet de hoofden van degenen af die nog te dichtbij waren, gromde naar degenen die dichterbij kropen.. Maar hoeveel slangen de leeuwin ook doodde, er kwamen steeds nieuwe bij. Het maakte niet uit.. Ze wilden haar verzwelgen en zouden dit doen ook. Maar zelfs de slangen kregen door dat het niet op deze manier zou lukken. Dus trokken ze zich terug.. De leeuwin kon nog niet op adem komen. Haar instinct vertelde haar dat het gevecht nog niet afgelopen was. De slangen zouden terug komen. Ze spitste haar oren en wachtte op enig geluid dat wellicht gevaar kon voorspellen. Plotseling stond hij daar. Een gigantische slang, minstens tien keer groter dan zij. Zijn groene schubben glommen haar tegemoet. In de weerkaatsing van zijn enorme tanden kon ze haar eigen kop zien. Haar staart verdween tussen haar benen, haar kop ging grommend omlaag. Deze vijand was te groot. Te gevaarlijk. Toch wilde ze niet op geven. Iets in haar riep haar toe om te vechten. Ze kon overwinnen. Ze moest overwinnen. Een wilde brul klonk toen ze in de bek van haar vijand sprong. Zonder enige vrees verdween ze naar het hart van de ware duisternis.
Onderwerp: Re: [V] Leeuw en Slang wo jul 18 2012, 13:32
Deel 1 Het Dorp.
Hoofdstuk 1:
Met een hap naar adem vloog ze overeind. Haar hart ging tekeer in haar borstkas. Langzaam wendden haar ogen aan het donker terwijl ze paniekerig om zich heen keek. Het bed kwam haar vertrouwd voor, de rest van de kamer bleek haar ook bekend te zijn. Ja, ze was thuis... en veilig. Langzaam bracht ze haar handen naar haar rode haar en ademde diep uit. Alweer die droom… Die droom die haar al sinds een onbepaalde tijd kwelde. Het was zo goed als onmogelijk voor haar om te zeggen waar die droom vandaan kwam. Natuurlijk was ze in contact geweest met slangen, maar met één juiste steenworp waren ze zo dood. Er was geen reden voor die droom (of eerder nachtmerrie) om te ontstaan. Verward ging ze weer in haar bed liggen. Ze rolde op haar ene zij kwam tot de conclusie dat die niet lekker lag en ging op haar andere zij liggen. Dit lag ook niet fijn en deze keer probeerde ze haar buik uit. Dit gaf ook geen voldoening. Misschien lukte het haar ook gewoon niet meer om te slapen, dat was heel goed mogelijk. Met een zucht ging ze weer recht op zitten. Vanuit een hoek van de kamer riep haar pijl en boog naar haar: 'jaag met mij, jaag met mij…' Een herhalende roep die moeilijk te negeren was. Was het vandaag niet een goede ochtend voor een jacht? Eigenlijk wel... Toch? Ze smeet de dierenhuiden van haar lichaam af en griste wat kleding van een stoel. Snel trok ze het aan en pakte vervolgens haar wapens: een pijl en boog en voor de zekerheid nam ze ook nog een dolk mee. Die zou mooi van pas komen om gelijk haar prooi te ontleden. Rustig slenterde ze haar huis uit. Haar huis dat net wat af gelegen was van het dorp waar ze in werkelijkheid bij hoorde. Terwijl ze liep haalde ze een dunne leren riem van haar pols af en bond daarmee haar haren in een staart. Voordat de jacht zou beginnen, zou ze een waterval bezoeken. Een schoon lichaam bezorgde haar meestal ook een heldere geest en zo vroeg op de ochtend, of laat in de nacht, verwachtte ze daar toch geen mensen. Na haar verwachting was de waterval, de standaard was-plek van het dorp, inderdaad leeg. Met een tevreden glimlach kleedde het meisje zich weer uit en liep het water in. Het was koud en er stond een sterke stroming, maar het water was schoon en reinigde je goed. Elk kind wist dat je je niet dichtbij de waterval zelf moest begeven en aan de rand moest blijven. Zelfs de grootste krijgers waren verzwolgen in het vernietigende water. Dit meisje - dat graag alles er aan deed om anderen te overtreffen - had soms de verleiding om zich dichter naar de waterval te begeven, maar haar verstand sprak haar op dat soort momenten tegen. Haar leven was haar lief en ze wilde dit nog niet verliezen. Ze wreef het koele water uit over haar huid. Na de jacht zou ze weer vies zijn, maar het gaf een prettig gevoel om weer helemaal schoon te zijn. Nog steeds met die glimlach op haar lippen ging ze door haar hurken zitten waardoor het water tot haar schouders kwam. Het was een meertje met veel rotsen waar je achter kon verschuilen mochten er meerdere personen tegelijk zich wassen. Toch gaf deze jongedame de voorkeur om er heel vroeg in de ochtend heen te gaan als ze werkelijk alleen was. Ze liet haar huid liever niet aan anderen zien. Het was eerder een principekwestie dan schaamte. Plots hoorde ze wat kraken. Onmiddellijk draaide ze haar lichaam om naar het geluid. Een hert misschien? Haar gouden ogen tuurden om zich heen, maar ze vonden niks. Waarschijnlijk was het een bosdier geweest dat gelijk was weg gevlucht toen het ontdekte dat zijn drinkpoel al in beslag genomen was. Toch nestelde zich een onrustig gevoel in haar hart die haar nekharen overeind lieten staan. Er klopte iets niet... Ze voelde het aan, maar kon tegelijk haar vinger er niet op leggen. Langzaam bracht ze haar hoofd naar haar knieën en blies bubbels in het water. Desondanks hield ze de omgeving sterk in de gaten. Ze was hier niet alleen. Al haar zintuigen vertelden haar dat, behalve haar ogen. Magie was verboden in haar dorp, het meisje was er op die manier nooit mee in aanmerking gekomen – maar was het wellicht mogelijk dat er hier sprake was van magie? Gelijk zakten haar mondhoeken naar beneden. Bij Irah, er zou hier toch geen magiër zijn? Het meisje verplaatste haar lichaam achter een rots. Haar blik bleef gericht op de plek waar ze had geluid vandaan had horen komen. Misschien haalde ze alleen maar dingen in haar hoofd, maar haar instinct had haar nog nooit bedrogen. Ze hield alles scherp in de gaten, maar haar zintuigen faalden in elk opzicht. Het enigste wat ze opmerkte was het oude vertrouwde bos dat langzaam wakker werd in de vroege ochtend. Maar er was hier iets. Ze wist het gewoon. Irah, stond haar bij. “Kom tevoorschijn, ik weet dat je er bent.” Het voelde belachelijk om hardop te spreken. Toch had ze het gedaan enkel en alleen omdat het misschien hielp. Als er geen reactie kwam, werd ze misschien gerust gesteld. “Irah's bloed! Ik eis dat je te voorschijn komt.” Deze keer bevatte haar stem meer felheid. De woede die de dorpelingen maar al te goed van haar kende, kwam naar buiten. Met vurige ogen keek ze naar iets wat niet te zien was. “Weet je zeker dat je dat wilt?” De koele stem liet het meisje naar achter vliegen. Haar rug knalde tegen een puntige rots achter haar aan en ze kreunde zachtjes van de pijn. Er klonk een zacht gegrinnik en tegelijk met de lach verscheen er een jongeman op de oever tegenover haar. Hij zat door zijn hurken, maar je kon zien dat hij lang was. Hetzelfde gold voor zijn haar: het was lang, kwam zeker tot zijn onderrug, en zwart als een nacht zonder sterren. De lokken golfden om zijn lichaam heen en liet zijn bleke huid bijna spookachtig wit lijken. Zijn kleding was extravagant, kleding die het meisje niet herkende en in zijn haren waren verschillende kleuren veren gevlochten. Niks van al deze opvallende kenmerken trok haar aandacht. Zijn ogen waren immers hetgeen wat haar tot op het bot verkilde. Ogen die schuin in het gezicht stonden en gifgroen van kleur waren. Ogen die de charme van een engel hadden, maar ongetwijfeld bij de duivel hemzelf hoorden. Ogen die alles gedaan konden krijgen. Ogen waarvoor je op moest passen. Plots besefte het meisje iets. Hij was een magiër, waarschijnlijk gevaarlijk en zij zat hier zonder wapens. De wapens die ze mee had genomen lagen achter de man, onmogelijk om nu bij te komen. Ze slikte en zei niks. Het enige wat ze deed was staren en… de man staarde terug. Bij gekomen van de schrik van zijn plotselinge verschijning bekeek ze hem beter. Vervloekt: wat was hij mooi. Hij zag er uit als een wezen dat Irah zelf gemaakt zou hebben, mits die duistere aura hem niet omringde. De man was volmaakt tot in de kleinste details. Van zijn dunne, volle lippen tot zijn donker-omringde ogen. Het was een exotische schoonheid die het meisje niet kende. Als het mogelijk was, was het meisje nog verder naar achteren gegaan. Er lag gewoon iets in de blik van de man dat haar denken dat zij een konijn was en hij de slang. Alsof ze op elk moment op gegeten kon worden. Maar ze was geen konijn. Nee. Ze liet zich niet op eten. In een windvlaag had ze haar angst naar achteren gedreven en nam een kwade uitdrukking bezit van haar gezicht. Ze rechtte haar rug en besloot zich niet meer te laten intimideren door de magische uitstraling van de man. “Waar denk je dat je mee bezig bent?” Ze hoopte, ze bad, dat haar stem zekerder klonk dan dat ze dacht. Ze wilde niet als een klein, bang kind over komen. Ze was geen kind meer, ze was al zestien zomers oud en kon haar eigen zaken regelen. Een vreemdeling kon haar niet bang maken. Dat weigerde ze te accepteren. “Is het soms een vreemde gewoonte van je om mensen te besluipen die lopen te baden?” Met elk woord dat ze sprak, nam haar zelfvertrouwen toe. Hij had niet het recht om haar op de kast te jagen – dat had niemand. Stiekem had ze gehoopt dat de man onder de indruk geweest zou zijn, maar de enige reactie was wederom een zacht gegrinnik. Natuurlijk. Zo zou zij zelf ook reageren op een piepend welpje. Het frustreerde haar. Het zou onmogelijk moeten zijn dat er iemand boven haar stond. Al vanaf de dood van haar ouders (ze was toen zes zomers oud) was het meisje bezig geweest om de beste te zijn. Ze wilde geen hulp. Ze wilde alles zelf doen en zou ook alles zelf doen. Een paar seizoenswisselingen later woonde ze al op zichzelf, in haar eigen hut. De voornaamste reden hiervoor was niet omdat ze het al werkelijk aan kon, maar eerder dat niemand haar in huis wilde hebben. Het was namelijk zo dat ze iedereen die haar ook maar met het kleinste dingetje hielp genadeloos afsnauwde. Het kleine meisje kon de hulp van anderen simpelweg niet accepteren. Dus waar dacht deze vreemdeling wel niet dat hij mee bezig was? Zomaar verschijnen en zich vervolgens gedragen alsof hij beter dan haar was. Ze mocht hem nu al niet. Het liefste had ze dat hij gewoon zou verdwijnen en nooit meer terug zou komen. Alsof Irah haar wens gehoord had, verdween de jongeman ook. Om een ademhaling later op de rots maar slechts twee meter van haar vandaan te verschijnen. Hij liet zijn lange lichaam langzaam naar beneden glijden waardoor zijn kleding verzoop en zijn cape op het water dreef. Het meisje sloeg haar handen voor haar borst. Waarschijnlijk zag het er kuis uit, maar ze had er andere bedoelingen mee. Ze beschermde haar hart, het belangrijkste orgaan van haar lichaam. Mocht de onbekende man aanvallen, dan had ze tenminste nog één schild om te gebruiken: haarzelf. De man kwam dichter en dichterbij, totdat ze bijna de warmte van zijn huid op de hare kon voelen overslaan. Met een spottende grijns keek hij letterlijk op haar neer. Het riep een withete woede bij het meisje op. Een woede die je ongetwijfeld terug kon zien in haar ogen. Ze kon zien hoe de vreemdeling zijn hand op tilde en ze kromp in één, voorbereidend op een aanval. Echter pakte de hand alleen haar haar zachtjes vast en drukte er een kus op. “Wat een vurige lokken…” De amusatie die in zijn stem zat beviel haar totaal niet. “Opnieuw. Wat moet u van me?” Deze keer was ze zeker van de felheid in haar stem. Ze toonde zelfs het lef om zijn hand weg te slaan en haar kin de hoogte in te richten. “Ik heb u niks misdaan. Laat me met rust.” Wederom klonk dat zachte gegrinnik. Het geluid irriteerde haar. Het liet haar denken dat ze een klein kind was dat nergens iets van begreep. Het was ronduit vernederend. “Niks gedaan? Volgens mij heb jij mij bestolen...” De hand kwam weer op haar af en deze keer streelden zijn vingers het litteken naast haar linker-ooghoek. Het meisje had dat litteken al zolang ze kon herinneren er nooit last van gehad. Nu jaagde er een koude rilling door haar lichaam, maar dit kwam waarschijnlijk eerder door het feit dat de man haar aanraakte. Ze fronste toen ze echt over zijn woorden nadacht. Ze had hem nog nooit eerder gezien dus hoe kan ze dan iets van hem stelen? Sowieso was ze geen dief. Al haar eten verzamelde ze eerlijk in het bos en haar vlees schoot ze zelf af. Misschien was ze agressief en trots, maar eerlijk was ze wel. Nooit zal ze iets van hardwerkende mensen afpakken. “Ik steel niet.” Het was het enige logische antwoord dat ze kon geven. Wat verwachtte de man anders van haar? Opeens was alle warmte uit zijn ogen verdwenen. Zeker, de glimlach speelde nog op zijn lippen, maar het meisje merkte nu nog meer gevaar op dan ze eerder gedaan had. Was haar antwoord verkeerd geweest? Toen zijn nagels zich opeens in haar wang boorden, wist ze dat dat zo was. “Dom kind.” Die twee woorden, die waren de druppel. Het was genoeg. De man had haar bespot, vernederd en zelfs verwond (ze voelde bloed langs haar wang naar beneden druppelen). Maar die twee woorden... Het was genoeg. Met een woeste uitroep stortte ze zich op hem. Haar handen omkleden zijn keel. Klaar om hem te wurgen. En toen verdween hij – in het niets. Het ene moment voelde ze zijn hartslag nog. Het volgende moment had ze alleen nog lucht vast. Haar ogen zochten onmiddellijk de omgeving af, maar hij was echt verdwenen. Net zo plotseling als hij gekomen was, was hij ook weer weggegaan. Nergens te bekennen... Ze had geeneens meer het idee dat hij er was. Gewoon, in het niets verdwenen... Ze slikte. Bijna zou ze denken dat alles maar een droom was geweest. Dat het niet gebeurd was. Maar haar pijnlijke wang bevestigde haar er van dat het wel werkelijk gebeurd was. Ze had het niet ingebeeld, de man was er echt geweest. Met een naar gevoel in haar buik begaf ze zich weer naar de kade en klom uit het meertje. Ze droogde zich af met een kleed dat ze mee had genomen en kleedde zich weer aan. Haar boog kwam over haar schouder te liggen, haar dolk hing trouw aan haar heup. Het was tijd voor de jacht.
Verward als ze was door de man lukte het jagen amper. Het enige vlees dat ze te pakken kreeg was een oud everzwijn dat niet meer de energie had om van haar weg te vluchten. Het vlees zou taai smaken en haar niet bevallen, maar het was een 'eerlijke' dood geweest. Het liefst schoot ze oude en zieke dieren af. Deze dieren had toch geen overlevingskans meer. Toch kwam het een enkele keer voor dat een jonkie ten prooi viel aan haar pijl. Ook zij moest overleven en de schaarse vruchten die ze in het bos kon vinden waren niet altijd genoeg. Ze sleepte het everzwijn naar zich toe en pakte haar dolk. Het meisje bevond zich op een open plek in het bos. Een omgevallen boom diende als stoel en bij gebrek aan beter zat het prima. Met een ferme slagen haalde ze het hoofd van het dier van de romp af. Ontleden van prooien was een perfecte manier om haar agressie even af te reageren. Hoe durfde die magiër? Blijkbaar was het waar wat ze over magische mensen vertelden. Het waren arrogante wezens die niks om anderen gaven. Ze dachten dat ze beter dan de rest waren en dus over alles en iedereen heen konden walsen. Opeens was het heel begrijpelijk dat het dorp magie verbad. Het meisje keek neer op haar met bloed besmeurde handen. Voor haar op het gras lagen de verschillende vlees-lappen die het everzwijn op gebracht had. Tijd voor een ontbijt. Ze stond op en begon een vuurtje te maken. Terwijl het vuur aanwakkerde, pakte ze een groot gedeelte van het vlees in. Dit kon ze in het dorp ruilen voor nieuwe wapens. De behoefte aan een nieuwe dolk was opeens ontzettend groot. Een grimas ontstond toen de man wederom haar gedachten bekroop. Het bleek onmogelijk te zijn om hem meer dan vijf seconden te vergeten. Zijn uiterlijk en uitstraling had zo'n een ongelofelijke indruk op haar gemaakt. Hoewel ze dit natuurlijk nooit zou toe geven. Ze stak een houten stok door het lap vlees en begon dit te roosteren. Al snel vulde de geur van geroosterd vlees de open plek. Ze zou snel moeten eten om wolven te ontwijken. Wolven en andere roofdieren. Nadat ze gegeten had stond ze weer op en raapte haar spullen bij elkaar. Haar wapens gingen terug naar hun vaste plekken en het ingepakte vlees stopte ze in een jutezak die ze over haar schouder gooide. Haar smerige handen veegde ze af aan haar broek die toch al enkele rode vlekken had. Met een stuk rustiger gevoel dan ze voor het ontbijt had gehad, begon ze aan haar wandeling terug in het dorp. Tijdens het jagen was ze niet al te ver af gedwaald dus lang zou deze wandeling niet duren. Als ze er was zouden de dorpelingen wel wakker zijn. Een warm, veilig gevoel nam bezit van haar. Het was waar dat ze niet altijd even geliefd was in het dorp. Haar woede uitspatting hadden haar 'gevaarlijk' gemaakt, maar toch was het haar thuis. De mensen die ze kende en lief had woonden daar. Het was haar veilige thuishaven waar ze altijd terug kon keren na haar zwerftochten. Het was thuis. Dat verklaarde de zoete glimlach die ze had toen ze het dorp betrad. Zoals verwacht liepen er mensen rond. De geur van vers brood kwam haar tegemoet zweven en ze hoorde het gebrul van de visserman. Het voelde aan als één grote knuffel. 'Welkom terug' leken alle vertrouwde dingen die ze tegen kwam tegen haar te zeggen. Voordat ze ook maar iemand gedag zei, liep ze de slagerij in. De winkel rook muf en niet al te fris aangezien dezelfde ruimte gebruikt werd voor het slachten als voor de verkoop – maar elke dorpeling was ondertussen gewend geraakt aan de geur. “Ah! Raion. Wat heb je voor me mee genomen?” De stem van de slager kwam haar tegemoet. Het meisje, wat dus de naam Raion droeg, kon het niet laten om te grijnzen. Raion betekende in oude volkstaal 'leeuw'. Het was perfect voor haar. Niet alleen haar vuurrode lokken die altijd alle kanten op stonden deed je aan de manen van een leeuw denken – ook haar karakter sloot er op aan. Ze was trots, kon lui zijn, maar was boven alles beschermend. Ze zou er alles voor doen om het dorp en zijn inwoners te beschermen. Raion was een vechter. Raion was een leeuwin. “Het vlees van een everzwijn. Oud, maar het smaakt nog goed,” beantwoorde ze de gestelde vraag. Ze liep verder de winkel in en zag de dikke man met de vettige baard staan. Zijn kraaloogjes glinsterden haar tegemoet. Villar, de naam die de slager droeg, was één van haar weinige werkelijke vrienden in haar dorp. Hij was wellicht de enige die met haar ongetemde woede om kon gaan. “Natuurlijk smaakt het goed. De kleine welp weet immers hoe ze dingen moet verkopen.” Bij het horen van die bijnaam klemde ze haar tanden op elkaar en telde in haar hoofd tot tien. Niet Villar aan vallen... Hij was een vriend en bovendien had hij een slagersmes in zijn riem zitten. De slager wist wat voor reactie hij uitlokte, maar ook dat ze hem niet aan zou vallen. Hij was één van de stamoudsten en had elk kind zien opgroeien. Zo ook deze leeuwin. Hij wist waar haar grenzen lagen en zelfs als hij deze overtrad... Hij kon der nog met gemak onder de duim houden. Hij wel. “Nou, laat dat vlees maar eens zien dan kijk ik wel hoeveel zilverstukken je er voor krijgt,” doorbrak zijn warme stem de spanning die zich opgebouwd had. Met lichte tegenzin door de belediging gaf het meisje de stukken vlees aan de slager om het te laten keuren. Behendig als de man was, ondanks zijn grote gestalte, pakte hij de stukken snel uit en bekeek ze vluchtig. Zijn ogen waren getraind door velen jaren ervaring: veel tijd had hij niet nodig. Zijn hand verdween naar de buidel die aan zijn broek bevestigd was en pakte er enkele zilverstukken uit om ze vervolgens in de hand van Raion te plaatsten. Die keek verbaasd op van het aantal. “Tien? Dat is toch echt te veel als je kijkt naar de kwaliteit van het vlees.” Zoals al eerder gezegd was, Raion was eerlijk en ze kon dit overschot niet zomaar aan nemen. De slager dacht daar anders over en schonk haar een brede glimlach. “De Kijkers hebben de Reizigers gisteren gespot en ze zullen ergens in de loop van de middag het dorp betreden. Besteed die zilverstukken maar beter goed.” De roodharige was voor een seconde stil en glimlachte toen. 'Dank je, Villar' spraken haar lippen terwijl de woorden niet hard op uitgesproken werden. Met een knik van de kant van de slager was het gesprek ten einde en verliet het meisje de slagerij. Eenmaal buiten stond ze even stil en werd ze verrast door een warme westenwind. Haar ogen vielen op het begin van het dorp en volgden het bospad dat er op uitmondde. Nu was dit pad nog leeg, maar ergens in middag zal deze gevuld worden door een apart gezelschap. De Reizigers waren mensen uit een ver oord ergens van over het grote water. Elk jaar trok er een nieuwe groep door hun dorp en elk jaar brachten ze grotere verrassingen mee. Ze hadden prachtige verhalen en mysterieuze spullen. Ongetwijfeld waren ze het hoogtepunt van het jaar voor het dorp. De Reizigers trokken rond omdat het moest volgens hun geloof. Zij geloofden niet in de grote godin Irah, 'zij die deze wereld schiep en onze wegen bepaalde', maar in natuur-geesten die hun pad aangaven. Volgens deze geesten zouden ze moeten rond reizen om zoveel mogelijk van de wereld te zien en zoveel mogelijk te leren. Raion vond het een nobel geloof, maar betwijfelde of zij het zou kunnen. Het dorp was haar thuis ondanks dat er met minachting naar haar gekeken werd. Leven in een wereld buiten haar dorp leek haar onmogelijk. Hier was ze wat ze was, daarbuiten was het maar een vraag wat ze zou zijn. Rustig begon ze weer te lopen en kwam bij de hut van de bakker uit. Zonder veel te spreken ruilde ze een zilverstuk in voor twee warme broodjes en verliet de bakkerij weer. Sinds ze had gevochten met de zoon van de baker werd ze daar afgunstig aan gekeken. Met de broodjes in haar handen liep ze naar de volgende hut en schoof het kralengordijn ervan open. Een lichtstraal viel de hut binnen en maakte een bed zichtbaar. “Kishée. De zon is al lang op. Is het niet tijd dat je haar voorbeeld volgt?” Haar stem wekte de jongen die in bed lag en met een chagrijnige blik omhoog kwam. Hij schudde even met zijn donkere lokken voordat hij zijn dodelijke ogen op het meisje richtte. “Raion. Is echt nodig om je te bemoeien met het leven van anderen?” Hoewel de woorden voor sommige pijnlijk scherp zouden zijn, lachte het meisje en liep ze naar binnen. Ze plofte naast hem op het bed neer en overhandigde hem één van de broodjes – wat de jongen zijn humeur duidelijk milder stemde. Toch, nog voordat hij een hap nam van het voedsel, keek hij het meisje argwanend aan. “Wat is de reden van je bezoek? Je hebt me weken lang links laten liggen alsof ik niet bestond.” De vraag en het bijhorende commentaar verborg zijn ontevredenheid niet. Raion zelf knabbelde al lang aan haar broodje en liet eerst een stilte vallen voordat ze antwoord gaf op de vraag. “De Reizigers betreden vandaag het dorp.” Hierna richtte ze zich weer op het eten. “Aha... Dat is een perfecte reden om mij nu al wakker te maken.” Het sarcasme droop van de stem van de jongen af en om zijn reactie kracht bij te zetten rolde hij nog met zijn ogen. Maar het feit was dat hij toch al wakker was en hij brood in zijn handen had dat het beste smaakte als het nog warm was – dus ook hij begon te eten. “Wat heb je al die dagen gedaan?” Vroeg de jongen tussen een paar happen door en zijn donkere ogen vielen op het meisje naast hem. Nuchter haalde de roodharige haar schouders op en mompelde iets wat nog wel het meeste leek op 'gewoon'. Wederom rolde de jongen met zijn ogen, maar besloot wijselijk zijn mond te houden. Dingen die Raion niet wilde zeggen, kreeg je ook niet uit Raion: daar had hij al te vaak zijn aandacht in gestoken en zonder resultaat. “Wat maakt het jou eigenlijk uit dat de Reizigers komen?” Een tweede vraag waar hij hopelijk een beter antwoord op zou krijgen. “Ik wil nieuwe wapens kopen.” Het feit dat haar stem stil en serieus was, veraste hem. Niet vaak zag hij dat zijn 'leeuwin' rustig en teruggetrokken was en evenzeer was de nadenkende blik in haar gouden ogen vreemd voor hem. Hij wist dat het geen nut had om te vragen wat er mis was, antwoord zou hij niet krijgen, maar de verleiding was niettemin zeer groot. Het was een zeldzame gebeurtenis als Raion zich ergens zorgen over maakte en vanzelfsprekend was de jongen nieuwsgierig naar de gedachten van het meisje. “Wat voor wapens ben je van plan om te kopen?” De irritatie die de jongen voelde om het feit dat hij het gesprek op gang moest houden, kon hij prima verbergen. Normaal gesproken was het Raion die maar door ratelde en vol interesse vragen aan hem stelde. Waar ze ook aan dacht, het had haar gedrag veranderd. “Ik zie wel wat ze hebben.” Wederom een ontwijkend antwoord en Kishée kon maar met moeite zijn woede binnenhouden. “Raion. Als je me niks te vertellen hebt, waarom kom je me dan op zoeken?” Zijn woorden waren koud en hard: boos. Met diezelfde emotie geschreven op haar gezicht draaide de roodharige haar hoofd weg. Een grom rees op uit de keel van de jongen en hij greep haar kin vast en draaide haar gezicht naar hem toe. “Er knaagt iets aan je en ik hoef niet te weten wat het is, maar zorg in ieder geval dat je je problemen op lost. Ik wil niet zien dat één van mijn weinige gelijken in dit dorp wegteert door één of ander iets wat ze weigert te delen.” Zoals haar stem ook vaak geen tegenspraak duldde, zo was zijn stem nu ook. Haar ogen waren naar beneden gericht, maar sloegen zich na een paar seconden van twijfel naar hem op. Voor enkele hartkloppingen zocht ze naar de juiste woorden. Kishée was een vriend van haar, maar het was precies de woordkeuze aan zijn kant geweest, 'gelijke', die haar tot enige inkeer had gebracht. Inkeer als in: misschien moest ze wel vragen naar het onderwerp dat haar nu dwars zat. “Wat weet jij van magiërs, Kishée?” Bij de vraag liet hij haar kin los en leunde weer iets achter uit. “Geen dingen die ik zomaar met iemand mag delen.” Vanuit zijn ooghoek zag hij al dat Raion in protest wilde gaan, maar met een simpel handgebaar liet hij haar nog even stil zijn. “Ik heb daarvoor mijn redenen, net zoals jij redenen hebt voor dingen die je weigert te vertellen.” Hij keek haar aan om haar reactie te peilen en zag dat haar neiging tot verweer al weer verdwenen was. “Maar ik weet dat Yoär een grote collectie magische boeken en boeken over magie heeft. Het verbaast me dat hij je er nog nooit over verteld heeft..” Het meisje fronste en stond langzaam van het bed op. “Dat heeft hij inderdaad niet. Ik wist dat hij veel boeken had, maar hij heeft me nog nooit verteld over hun onderwerpen.” Haar gouden ogen stonden nadenkend. Welke reden had Yoär gehad om zoiets voor haar achter te houden? Zonder nog enig woord te zeggen liep ze richting buiten. “Raion, wacht even voordat je gelijk nu op Yoär afstormt.” De woorden van de jongen lieten haar stil staan en over haar schouder kijken. “Je bent nu niet in een redelijke bui, als je nu op hem af gaat krijg je waarschijnlijk toch niet de informatie die je wilt.” Het meisje haalde haar schouders op en liep naar buiten. Achter haar hoorde je het gekletter van de kralen van het gordijn die tegen elkaar aan vielen. Blijkbaar was magie niet zo onbekend in het dorp als ze altijd gedacht had. Ergens voelde ze zich buiten gesloten. Besluiteloos liep ze het dorp uit, richting haar hut – het bospad op. Opnieuw merkte ze die ene warme bries op. Ze tilde haar hoofd op en zag enkele bladeren op haar af vliegen. Wat vreemd was, want het was midden in de lente. Achter haar hoorde ze wat geritsel en snel draaide ze zich om. Nog voordat ze kon zien wat het geritsel veroorzaakt had, werden haar polsen vast gegrepen en haar lichaam naar achteren getrokken. Iemand stond achter haar. Wie?
Hoofdstuk 2.:
Met een felle draai draaide het meisje zich naar de vreemdeling toe en trok haar pols los. Haar ogen vonden lang, kastanjekleurig haar en ogen met dezelfde bruintinten als dat van boomstammen. Verrast deed de leeuwin een stap naar achteren en nam de verschijning voor haar in zich op. Het was een jongeman, nauwelijks ouder dan haar, met haar dat net over haar zijn schouders viel. Zijn gezicht was puntig, zijn ogen nieuwsgierig. Ergens deed zijn uiterlijk haar denken aan een hyena: grillig en wellicht gevaarlijk. Het feit dat er geen glimlach op zijn gezicht te vinden was, bevestigde dit plaatje alleen maar. “Wie ben jij?” De onzekerheid die de andere vreemdeling vanochtend in haar los had gemaakt, was nu niet te bespeuren. Deze jongen had niet die adembenemende, angstaanjagende uitstraling als de man van de ochtend had gehad. Deze jongeman kon ze wel aan, maar het was niet te vergeten dat we hier over Raion spraken. Zichzelf overschatten was één van haar specialiteiten. “Ik ben Miotas: voorloper van de Reizigers.” Het antwoord was recht door zee, het zei veel over zijn persoonlijkheid. Hoogstwaarschijnlijk was dit iemand die zei waar het opstond en nergens om heen zou draaien. Maar die glinstering van mysterie in zijn stem was moeilijk te ontkennen. Zijn stem deed de roodharige denken aan de herfst. Aan dode bladeren die mee gevoerd werden door de wind: een betere omschrijving kon ze niet vinden. Toen ze dit besefte, schoot er een steek van irritatie door haar hoofd. Het was niet eerlijk dat ze op één dag twee mensen had ontmoet die haar intrigeerde. Het was ongewoon voor haar en het beviel haar allerminst. “Kunt u mij misschien naar het dorp begeleiden?” Vulde de stem van de jongen de stilte op die gevallen was. Raion fronste even en de gedachte om gewoon ‘nee’ te antwoorden vloog door haar hoofd, maar toen dacht ze aan het commentaar dat ze dan vanuit het dorp uit op haar zou krijgen en ze verwierp het idee. “Natuurlijk. Hoewel het niet zo moeilijk is om te vinden. Gewoon rechtdoor lopen.” Natuurlijk verstopte ze haar tegenzin niet, we spraken hier immers over Raion. Ondanks de onaardige toon van het meisje, glimlachte de jongen. Zijn glimlach was nauwelijks merkbaar. Het was niks meer dan het licht optillen van zijn mondhoeken. Raion viel stil, draaide zich weer om en begon terug naar het dorp te lopen. Het plan om terug naar huis te gaan was compleet vervallen. Wat was dit? Val de leeuwin-lastig-dag? Een grom onderdrukkend, liep ze met een haastige pas door. Hoe sneller ze hier mee klaar was, hoe beter. Achter haar klonk een zacht geneurie. De melodie herkende ze niet, maar was wel aangenaam in de oren. Toen ze even over haar schouder keek, zag ze de jongen achter haar aan lopen met nog steeds die bijna onzichtbare glimlach op zijn lippen. Nu ze beter keek zag ze dat hij een lang lichaam had, maar hij deed a het allerminst slungelig aan. Hij leek op een jager, goed getraind en gespierd. Snel en licht als de wind. Misschien moest ze wel haar mening bijstellen en kon hij wel iets gevaarlijker zijn dan ze eerst dacht. Met haar blik weer naar voren gericht, maar al haar zintuigen afgesteld op de vreemdeling achter haar, kwam het dorp alweer in zicht. Even geleden was het nog bezig geweest met wakker te worden – nu liepen de mensen gehaast heen en weer en kon je de uitroepen van dieren overal terugvinden. Ja, het dorp was klein, maar dat liet de drukte zeker niet verdwijnen. “Ik zal je wel naar het dorpshoofd brengen. Hem kan je vertellen over de komst van de Reizigers en hij zal je wel goed opvangen.” In haar stem kon je horen dat ze zo snel mogelijk van haar ‘taak’ verlost wilde worden. Ze nam geen eens te moeite om naar de reactie van de jongeman te kijken. Het maakte haar niet uit. Doelbewust liep ze de lange straat -die het dorp vormde- door, naar het einde waar de grootste hut stond. Het was één van de weinige hutten die gemaakt was uit steen. De meeste hutten waren gemaakt uit hout. Makkelijk om te maken en net zo simpel kon het verwoest worden door de natuur. Alleen de ‘belangrijke’ gebouwen werden opgetrokken uit steen. Blijkbaar was het huis van het dorpshoofd belangrijk genoeg om van steen gemaakt te worden. Het was een mening die de jonge leeuwin niet deelde, maar ertegenin gaan had geen nut. Dat was haar al vaak genoeg duidelijk geworden. Zoals meestal was het druk voor de stenen hut. Mensen liepen erin en -uit. Mensen met vragen, mensen met klachten, mensen met handelswaar. Van de Reizigers had Raion verhalen gehoord over hele grote rijken die zichzelf een koninkrijk noemde. Koninkrijken werden beheerst door één koning die alles regelde. Vaak speelde het meisje met de gedachte dat het dorp ook een soort koninkrijk vormde met het dorpshoofd als koning. Deze keer liep ook Raion naar binnen zoals vele andere mensen. Het dorp leek klein, maar niettemin woonden er een flink aantal mensen. Het vuurroodharige meisje liep dwars door hen heen, van plan om zo snel mogelijk van haar taak verlost te zijn. Eenmaal binnen haalde ze diep adem om vervolgens haar blik naar voren te richten. Onmiddellijk werd alle lucht uit haar weg geslagen. Hij. De man van vanochtend met het lange haar en zijn duivelse ogen zat naast het dorpshoofd. Ja, zijn huid was nu vele tinten donkerder en zijn lichaam was niet langer lang en slank, maar breed en gespierd – maar alsnog herkende het meisje hem gelijk. Het was hem, het moest wel. Een grom rees op uit haar keel en het meisje pakte haar dolk. Zonder ook maar na te denken rende ze op de man af die al die tijd rustig naast het dorpshoofd bleef zitten. Ze sprong, klaar voor een uithaal. Plots voelde ze twee sterke armen die haar ferm naar achter duwden waardoor ze haar evenwicht verloor en met haar rug op de grond viel. Het meisje klemde haar kaken op elkaar om haar pijn niet merkbaar te maken. Langzaam rees ze weer om hoog en haar ogen waren ronduit hels. Ze kon de woede onder haar huid voelen sidderen. “Heer...” Haar stem was niks meer dan een grom vermengd met agressie en pijn. Voorzichtig strekte haar benen, maar tijdens al haar bewegingen bleef haar blik scherp gericht op de onbekende man. Hij was gevaar. Gevaar moest opgeruimd worden. “Raion! Waar denk je wel niet dat je mee bezig bent?!” De uithaal van het dorpshoofd liet haar zijn kant op kijken. Haar ogen groot en verrast, alsof ze vergeten was dat hij ook nog bestond. “Heer, hij is gevaarlijk. Ik bescherm het dorp door hem uit de weg te ruimen.” De verontwaardiging in haar stem viel niet te ontkennen. Wilde ze keer het dorp beschermen, was het weer niet goed. Traag verplaatste ze haar gewicht naar haar andere been voor een meer stabielere houding. Haar dolk bleef ferm in haar vuist gedrukt, klaar voor een tweede aanval. Dit bleef niet onopgemerkt door een wachter die uit voorzorg zijn hand op haar schouder plaatste. Een verkeerde beslissing. Ze voelde zich gevangen, kreeg het benauwd en voordat ze het zelf door had was ze weer naar voren gerend. Er klonk gegil om haar heen en ze kon voelen hoe een paar armen haar naar achteren probeerden te trekken. Haar helse ogen bleven gericht op de man voor haar. Gevaar moest opgeruimd worden. Toch, plots.. Plots stond ze compleet stil. Haar lichaam luisterde niet meer naar haar – ze kwam niet meer vooruit. Een hartklopping later voelde ze het gewicht een wachter op haar rug en stortte ze weer neer op de grond. Maar de wachter had haar niet laten bevriezen, nee… Geschokt door wat er gebeurde keek ze vol onbegrip naar boven en ze keek recht in zijn gezicht. Zijn gezicht waar een valse glimlach op lag. Daardoor wist ze het. Ze wist dat hij zonder ook maar enige beweging haar hele lichaam stil had gezet. Een koude rilling joeg over haar rug. Ze haatte alle magiërs nu al. Veel tijd om haar nieuw gevonden haat te verkennen, kreeg ze niet. De wachter trok haar bruut om hoog en trok haar een paar passen opzij: voor het dorpshoofd. Haar rug voelde pijnlijk en beurs aan, haar polsen werden stevig in een greep achter haar rug gehouden wat ook niet de meest comfortabele positie was. Ze zou er wel een paar nieuwe blauwe plekken bij hebben. “Raion. Geef eens een reden om dit gedrag te verklaren?” De koude stem van het dorpshoofd ging door merg en been heen. Zijn koelte kon zo veel pijnlijker zijn dan zijn woede. “Hij is gevaarlijk. Hij is een magiër.” Nog steeds was haar stem niks meer dan een grom. Niet alleen haar lichaam was verwond, maar ook haar trots. Onmiddellijk na haar woorden kon ze gegrinnik om haar heen horen. Voorzichtig tilde de leeuwin haar hoofd op en keek om zich heen. Sommige mensen kon ze zien lachen, andere keken juist afkeurend. De stem van het dorpshoofd liet haar blik weer op hem rusten. “Dit is absoluut geen magiër. Dit is een zeer goede vriend van mij uit de tijden van de oorlog. Hij heeft naast mij gevochten en meerde malen mijn leven gered en ik het zijne. We delen niet hetzelfde bloed, maar zijn broeders voor elkaar. Hoe durf je alleen maar te denken dat hij magisch bloed zou hebben?” Het meisje wilde wel iets zeggen, maar kon de juiste woorden niet vinden. Nog nooit was ze zo ondersteboven gehaald. De man was een magiër, waarom kon het dorpshoofd dat niet in zien? “Morthayr, hoe vind jij dat ze gestraft moet worden?” De vraag was gericht op de getinte man naast het dorpshoofd. De man die Raion op dit moment liever dood dan levend zag. “Ik denk niet dat ze gestraft moet worden. Hoewel haar beweegredenen fout waren, was haar doel goed. Ze probeerde haar dorp te beschermen. Vertel, kind, waarom ben je hier in de eerste plaats gekomen?” Het meisje beet even haar tanden op elkaar. Waarom kon ze de spot zo goed in zijn stem herkennen? Was het werkelijk zijn doel om haar keihard naar beneden te halen? Dat deden zogenaamd eervolle krijgers toch niet? “Ik ben gekomen om Miotas, voorloper van de Reizigers, voor te stellen. Hij is hier om ons op de hoogte te brengen van de komst van de Reizigers.” Met een wilde draai maakte ze haar handen los van de wachters en deed een stap naar achteren. Ze keek over haar schouders en gebaarde naar de lange jongen met de kastanjekleurige haren. Hij trad naar boven en maakte een kleine buiging voor de twee mannen. “Ik ben degene die de naam Miotas draagt. Deze dame was zo vriendelijk om mij hier naar toe te begeleiden.” Raion deed enkele stappen naar achteren in de hoop dat ze nu al een vergeten onderwerp zou zijn. Ze wilde geen straf, dat zou ze vreselijk onterecht vinden. Haar ogen waren een lange tijd naar beneden gericht, maar werden naar de onbekende man toe getrokken. Hij werkte als een magneet op haar: onmogelijk om te negeren. Hij keek ook naar haar, natuurlijk – ze had niks anders verwacht. Terwijl het dorpshoofd het gebruikelijke gesprek met de Reiziger voerde, begon Raion al weer aan haar nieuwe strijd. Een staar-wedstrijd die ze niet van plan was om te verliezen. “Daar ben je het mee eens, Raion?” Ze knipperde verbaasd toen een stem haar uit haar concentratie weg haalde. “Waarmee?” De diepe zucht liet haar merken dat het het dorpshoofd was geweest die de vraag stelde. “Dat je als straf zijnde moet zorgen dat alle bezoekers het naar hun zin hebben. Onder bezoekers vallen de Reizigers, maar ook mijn vriend Morthayr hier. Val hem niet opnieuw aan, anders zal de straf wat zwaarder luiden.” Nee, hij beroofde haar van haar complete vrijheid. Hoe kon een straf zwaarder worden? Toch was er tegenin gaan geen optie, niet als ze werkelijk wilde achter komen wat een zwaardere straf was. Dus knikte ze en boog ze iets door haar benen. “Natuurlijk, heer.” Het meisje kreeg het zelfs voor elkaar om niet de woede in haar stem te laten horen. Ze rechtte haar houding weer en stak haar kin in de lucht: beledigd om hoe ze behandeld werd. “Dan ga ik er nu vandoor om een slaapplaats voor de komende dagen te vinden. Het lijkt me handiger als ik in het dorp blijf, niet waar?” De vraag hoefde niet beantwoord te worden en het meisje wachtte er ook niet op. Ze draaide zich om en liep de hut uit. Wat een vreselijke dag was vandaag toch. Buiten keek ze peinzend om zich heen. Een plaats om te slapen.. Naar Kishée gaan was geen optie, niet na de discussie van vanmorgen. Waarschijnlijk zou hij door zeuren en kritiek geven op haar gedrag – of nog erger, haar proberen op te vrolijken. Kishée dus niet. De tweede naam die haar te binnen schoot was Yoär, maar ook deze optie werd snel verworpen. Yoär was immers de zoon van het dorpshoofd en het was slim om alles wat het met dorpshoofd te maken had, de komende dagen te ontwijken. Nanyr dan maar. Met tegenzin besefte de roodharige dat het de enige oplossing was. Nanyr was het enige meisje van het dorp wat normaal tegen haar deed. Of normaal? Ze ontweek haar in ieder geval niet en praatte ook niet achter haar rug om. Wat ze wel deed was zich gedragen alsof ze hartsvriendinnen waren en elke keer heel hard giechelen als Raion vertelde over de dingen die ze mee gemaakt had. Nanyr is was een bron van vrolijkheid die niet op kon drogen, maar ook nooit serieus kon zijn en dat .. dat was was soms heel vermoeiend. Met lichte tegenzin liep ze op de hut af en stond er voor stil. Naar binnen of niet? Eerlijk gezegd had ze er niet veel zin in. Deze keuze werd van haar ontnomen toen ze een haar naam achter zich hoorde. “Raion, Raion!” Ja, die stem kon maar van één persoon zijn. Het roodharige meisje draaide zich om en stond oog in oog met een blond meisje, iets kleiner dan haar. Ze had woeste krullen die getemd werden door een leren haarband en om haar neus bevonden zich meerdere sproeten. “Ik heb gehoord wat er gebeurd is bij het dorpshoofd.” Het zal niet. Hoe snel verspreidde nieuws zich wel niet in dit dorp? De verwachtte hese giechel volgde snel. “Hoe kwam je er nou weer bij dat Morthayr een magiër is? Hij is een krijger. Een hele knappe krijger daarboven op. Heb je zijn lichaam gezien?” De maag van Raion draaide zich om bij het horen van de zwijmel in de stem van meisje. “Nanyr. Moet je nu even goed luisteren. Het maakt me niet uit wat iedereen zegt, wat het dorpshoofd zegt en hoe betoverend mooi de man is – ik wil dat je uit zijn buurt blijft. Hij is gevaarlijk.” Alleen de koelte in de stem van het meisje, zorgde er voor dat de blondine er niet tegenin ging. Zelfs zij kon horen dat Raion deze keer bloedserieus was. “Nog steeds begrijp ik niet waarom je denkt dat het magiër is..” De woorden waren nauwelijks verstaanbaar en Raion besloot er maar verder niet op in te gaan. Misschien was haar straf wel beter dan ze eerst dacht. Nu kon ze tenminste de vreemde man, Morthayr, in de gaten houden onder de smoes van 'zorgen dat het hem aan niks ontbreekt'. Ze vertrouwde hem niet en zou nauw op hem letten zolang hij in het dorp was. “Nanyr, ik heb voor de komende dagen een slaapplek nodig. Kan ik bij jou slapen?” De reactie op deze vraag was zoals verwacht: eerst een opengevallen mond, daarna een lachje wat opgevolgd werd met het hevig knikken van haar hoofd. Nanyr was voorspelbaar, maar wel aardig. Er zat eigenlijk niks slechts in het meisje. Raion glimlachte lichtjes en wist dat ze geen 'dank je wel' hoefde te zeggen. Ze waren vrienden, ondanks de irritatie die de leeuwin soms richting het meisje voelde, en vrienden stonden altijd voor elkaar klaar. De roodharige liet een verveelde zucht horen. “Wat kan ik vandaag nog doen..?” Nanyr bleef opvallend stil, wetend dat haar ideeën toch aan de kant geworpen zouden worden. “Heb jij trouwens Yoär vandaag al gezien? Ik moet hem spreken.” De blondine schudde haar hoofd en werd iets roder. Haar liefde richting Yoär was voor niemand een geheim, zelfs niet voor Yoär. Yoär zelf echter gedroeg zich alsof zijn neus bloedde, typisch hem. “Nee, nee.. Hij is een paar dagen het dorp uit met de jagers. Een paar dagen zonder zijn mooie gelaat. Irah moest wel in een heel goede bui zijn geweest toen ze hem schiep..” De leeuwin rolde met haar ogen toen ze de hele stroom woorden hoorde. Nanyr kon zo overdrijven, maar als je dat tegen haar zei een probleem. “Oké, daar heb ik dus ook niet zo veel aan.” Terwijl ze sprak keek ze om zich heen, opzoek naar iets om te doen. Alsof Irah het zo gewild had, kwam precies op dat moment Miotas uit de hut van het dorpshoofd gelopen. Het meisje kon zien hoe de jongeman om zich heen keek en het was te merken dat hij niet wist wat hij moest doen. Ze kon er maar beter op af gaan, het was immers haar 'straf' om voor alle bezoekers te zorgen. Ze wuifde haar vriendin gedag en strompelde naar de Reiziger toe. Eenmaal voor hem stak ze haar hand op als wijze van begroeting en de jongen liet weer zijn nauwelijks waarneembare glimlach zien. “Kan jij mij een plek aan wijzen waar de Reizigers hun kamp kunnen op slaan?” Raion trok haar wenkbrauw op: verbaasd door zijn vraag. “Moet je geen commentaar leveren op wat er net gebeurd is? Dat ik vaag ben en agressief? De meeste mensen zouden dat doen.” Wederom reageerde het meisje haar woede af op het verkeerde persoon, maar niemand had tegen haar gezegd dat ze ook aardig tegen de bezoekers moest zijn. “Wie zegt dat ik ben zoals de meeste mensen? Het is nog te vroeg om mij daarvoor te veroordelen.” Het antwoord kwam onverwachts, maar de roodharige reageerde alleen maar met het simpel op halen van haar schouders. Ze had geen zin in filosofische discussies. “Een plek om te slapen dus..” Ze fronste terwijl ze nadacht. Was er in het bos niet een open plek, vlakbij het dorp? “Loop maar mee.” Weer begon het meisje te lopen en zoals eerder volgde de Reiziger haar op enkele passen afstand. Toch was er deze keer een verschil. Ze was niet meer zo wantrouwend, niet meer zo angstig. De jongeman was een bezoeker: hij viel onder het dorp. Ze accepteerde hem nu. Het tweetal hoefde maar even te lopen voordat ze de plek bereikten die het meisje in gedachte had. Het was een open plek, omringd door grote bomen en aan de zijkant stroomde een beekje. Er was water, er was schaduw – meer had je niet nodig voor een goed kamp. “Ik neem aan dat dit genoeg is?” Een simpele knik van de kant van de jongen was het enige antwoord. De stilte liet de leeuwin ongemakkelijk voelen. “Wanneer arriveren de rest van de Reizigers?” “Morgen waarschijnlijk. Als u me even wilt excuseren, dan stel ik ze op de hoogte van de plek.” De jongeman wachtte niet op het onnodige antwoord en liep regelrecht op de dichtstbijzijnde boom af. Hij plaatste zijn hand op de eeuwen oude stam en begon zachtjes te fluisteren. Nieuwsgierig als de leeuwin was, kwam ze dichterbij om te horen wat er gezegd werd. Al snel kwam ze er achter dat het gefluister niet een taal was die zij kende. Gefascineerd keek ze toe hoe de jongeman door praatte en even later een bries op stak. Enkele bladeren van de boom lieten los en vlogen weg – vergezeld met een kleine, bruine vogel. “Magie!” Raion had het al geroepen voordat ze het zelf wist. “Jij bent ook een magiër.” Voor het eerst dat ze de jongen ontmoet had, zag ze een echte glimlach op zijn gezicht door breken. Hij lachte haar duidelijk uit, maar ze was te verrast om er boos om te worden. “Ik gebruikte geen magie. Ik spreek alleen maar de taal van de natuur. Iedereen kan dat leren. Dieren, mensen, sky'alls en zelfs tirren.” De woorden kwamen vloeiend uit zijn mond, zelfs de laatste twee onbekende termen. “Sky'alls? Tirren?” Herhaalde het meisje hem vol onbegrip. “Ja, wezens zoals jij en mij, maar niet precies.” De jongeman bukte en raapte een blaadje van de grond op en begon die aandacht te bestuderen. Nadat enkele seconden verstreken waren keek hij weer naar de dame voor zich. “Het lijkt er op dat wij elkaar nog veel kunnen leren, maar als je het niet erg vindt neem ik nu de tijd om te mediteren. Ik wil weten dat de natuur hier mij te vertellen heeft.” Niet instaat om wat nuttigs te zeggen, knikte het meisje en zag toe hoe de jongen op de grond ging zitten en zijn ogen sloot. Blijkbaar was hij interessanter dan hij eerst leek. Wetend dat ze nu niks meer kon doen, liep het meisje weer weg – Miotas achter latend. De gedachte aan de 'krijger' bekroop haar. Het was hoognodig tijd om uit te zoeken wat voor verassingen die voor haar achter hield. Terwijl ze liep merkte ze in de eerste instantie niks vreemds op, totdat ze besefte dat de route naar het dorp langer duurde dan normaal. De struiken leken zich steeds te verplaatsen. Toen ze voor de derde keer langs de oude, afgebroken beuk was gelopen bekroop een misselijk gevoel haar. Iets was hier helemaal mis en dat kon maar één ding betekenen. “Ik weet dat je er weer bent. Kom maar te voorschijn.” Haar stem was hees, maar haar irritatie merkbaar. Een lach leek van alle kanten te komen toen een dikke mist uit het niets verscheen. Onmiddellijk greep de leeuwin haar dolk vast. Deze keer was er niemand om haar tegen te houden. Nog voordat ze zich ook maar op de omgeving kon focussen stond zijn lichaam voor haar. Ze keek recht in zijn gif-groene ogen die schitterden van spot. Het meisje kon voelen hoe ze kippenvel kreeg. Ze waren alleen.
Onderwerp: Re: [V] Leeuw en Slang wo jul 18 2012, 13:33
Hoofdstuk 3.:
“Als dat niet de kleine krijgster is die mij als een gevaar voor haar dorp ziet. Wat een plezier om je hier in het bos te ontmoeten.” De spot in zijn stem liet haar maag omdraaien, maar tegelijkertijd weerhield het haar er ook van om hem aan te vallen. “Maar je kijkt zo verward.. Is het soms mogelijk dat je de weg bent kwijt geraakt? Weet de kleine leeuwin niet meer waar ze is? Kent ze haar eigen bos niet?” Het roodharige meisje schoof enkele passen naar achteren. De mist trok langzaam weg en voor haar ogen verscheen het lichaam van de krijger: Morthayr. Toch had ze de bevestiging door middel van haar ogen niet nodig gehad – zijn stem kon ze nu al uit duizenden herkennen. Zijn stem die giftig en onheilspellend was als het geratel van een slang. Ze beet haar kaken op elkaar en dwong zichzelf om adem te halen. Wat zei Yoär ook al weer over situaties als deze? 'Eerst tot tien tellen en dan pas kijken of je woede terecht is.' En dus volgde ze de raad van haar wijze vriend op. Ze wilde geen problemen met het dorpshoofd – echt niet. “Ik denk dat ik me gewoon vergist heb in een route of iets dergelijks. Vergissen is menselijk,” was haar reactie op zijn eerdere opmerkingen. Ze wist dat het zijn schuld was, ze wist het maar kon het niet bewijzen. Het frustreerde haar, maar ze kon er niks aan doen. Het was niet eerlijk. “Ja, menselijk.” Ze wist niet waarom, maar dat antwoord jaagde de rillingen over haar rug. De manier waarop de man het zei, dat achterliggende gedachte die er achter zat en ze niet begreep. Het ontnam haar van haar adem. Hij kwam dichterbij. Ze kon het voelen. Ze kon het voelen hoe zijn energie dichterbij de hare kwam. Het beeld van een konijn gevangen in een kooi kwam bij haar op. Waarom gebeurde dit? Waarom kon alleen al een aanwezigheid haar zo overhoop halen? Miotas was ook magisch, ondanks wat hij zelf mocht beweren, en alsnog had hij niet dezelfde uitwerking op haar. Wat maakte deze man dan zo verschillend? Met haar ogen vol vragen en onbegrip zocht ze de zijne op en vond daar alleen maar amusatie. Hij lachte haar uit, alweer. “Maar hoe kwam je in Irah haar naam erbij dat ik een magiër zou zijn?” “Waag het niet om haar naam in jou mond te nemen.” De woorden waren fel, zoals de leeuwin altijd was. “Hoezo niet? Het is ook mijn godin. Irah: zij die deze wereld schiep en onze wegen bepaalde.” Hij loog. Ze kon het in zijn woorden horen, in zijn houding aflezen. “Je bent wel een magiër. Je hebt zelfs een ander uiterlijk aan genomen. Jij bent de man die ik vanmorgen in het meer heb ontmoet.” Stug bleef het meisje door drammen. Ze wist zeker dat hij het was, het moest wel. “Ik heb geen idee waar je het over hebt.” Nog steeds staarden de twee elkaar aan, maar de blik in de ogen van de man was verandert. De spot was verdwenen en zijn ogen stonden nu serieus. Ze waren koel, het tegenovergestelde van de angstaanjagende charmante glinstering die ze eerst hadden. De krijger deed een stap naar voren en deze keer lukte het Raion niet om naar achteren te treden: verward, niet meer wetend of het nou door magie kwam of niet. Het volgende moment voelde ze zijn vingertoppen langs haar hals glijden. Ze verstijfde compleet, angstig voor wat komen zou. Ze wilde weg kijken, maar zijn ogen lieten de hare niet los. Op dat moment twijfelde ze aan alles. Was het wel terecht geweest dat ze hem had aan gevallen? Wellicht was hij wel werkelijk een oude vriend van het dorpshoofd. Het was onmogelijk dat hij de man vanochtend was als hij geen magiër was, want anders zou hij geen ander uiterlijk kunnen hebben. Nee, het kon hem niet zijn. Deze man voor haar was een krijger en geen magiër. Haar hele gedrag tegenover hem was onterecht geweest. “Sorry.” De verontschuldiging was zacht uitgesproken en nauwelijks verstaanbaar. Gelijk na dat ene woord kon ze haar ogen los maken van de zijne en naar de grond kijken. Die ene actie voelde al aan als een hele opluchting. Ze hoorde wat zacht gegrinnik en kon voelen hoe de man zijn hand terug nam. De plekken op haar huid die hij aangeraakt had, voelden onmiddellijk kil aan. “Maakt niet uit. Ik vind het ergens wel jammer. Ik had je graag in dat meer willen zien.” 'Eerst tot tien tellen en dan pas kijken of je woede terecht is,' de woorden weergalmden in het hoofd van het meisje. Ze telde tot tien, hield haar blik naar beneden gericht en probeerde zich niet beledigd te voelen door de woorden. Maar toen de tien tellen voorbij waren en ze weer naar boven keek, keek ze recht in het gezicht van een grijnzende Morthayr. “Hoe durf je?!” Op dat moment besefte ze dat ze een dolk in haar hand had en verdere ruimte voor nadenken was er niet. Ze sprong recht op hem af, maar het volgende moment voelde ze een stevige greep om haar pols en een arm om haar middel heen gedrukt. In minder dan een ademhaling had de krijger er voor gezorgd dat ze in een innige omhelzing stonden. De greep op haar pols nam toe en belemmerde haar bloedtoevoer waardoor het meisje gedwongen werd om haar wapen te laten vallen. Een zachte grom rees op uit haar keel terwijl ze zover mogelijk naar achteren leunde in een poging om nog enigszins ruimte tussen de twee lichamen te scheppen. “Denk je nou echt dat je een krijger zoals mij te baas kan zijn? Dom kind.” Haar adem stopte bij het horen van de laatste twee woorden. Wie had dat eerder gezegd? Ze kon het zich niet meer herinneren. De hand die haar pols had vast gehouden, liet deze los en begroef zich in haar haar. “Wat een vurige lokken..” Wederom herkende ze de woorden en weer kon ze niet plaatsten. Ze kreeg het idee dat delen van haar geheugen misten, maar dat zou onmogelijk zijn. Hoe zou dat kunnen? Nee, ze was weer eens te wantrouwig bezig. Dat ze iemand had ontmoet die boven haar stond, betekende niet gelijk dat hij niet te vertrouwen was. “Sorry..” Opnieuw mompelde ze het excuus. Een wonder op zich, want Raion was niet het type dat ook maar tegen iemand verantwoording af zou leggen. Dus twee keer achterelkaar in zo'n korte tijd op hetzelfde persoon gericht was vreemd. Ze voelde hoe de man haar lokken los liet en zijn arm van haar middel liet af vallen. Hij deed een stap naar achteren en keek haar zonder leesbare emotie op zijn gezicht aan. “Je leert snel.” Raion kon niks anders dan stom te knikken en zijn blik te ontwijken. “Ik ga terug naar mijn hut. Wat spullen voor de komende overnachtingen halen.” Alsof ze verantwoording richting hem moest afleggen.. “Is goed.” Alsof ze zijn toestemming nodig had.. De irritatie prikkelde in haar, maar tegelijkertijd kon ze niet de energie vinden om tegen hem in te gaan of nog een keer aan te vallen. Tot nu toe waren immers al haar pogingen mislukt. Ze liep weg, liet de man achter, en kon deze keer wel in één keer de weg terug naar haar hut vinden. Maar het feit dat dat eerst niet ging, kwam geen eens meer bij haar op.
Bij haar hut aan gekomen liep ze naar binnen en liet zichzelf op haar bed neer vallen. Alle gebeurtenissen hadden haar moe gemaakt. Er was te veel gebeurd in te weinig tijd. Ze ademde diep in en uit. Wat was er net gebeurd? De gebeurtenissen van net waren al een vage herinnering geworden – haar gesprek met Miotas alleen al leek al minstens een week geleden. Raion draaide op haar rug en begon naar het plafond te staren. De kringen in het houten plafond vormden patronen die, als je er lang neer keek, leken te bewegen. Ook deze keer verloor het meisje zichzelf er in. Vanochtend was ze naar het meer gegaan, toen naar het dorp en Villar, ergens daarna had ze Miotas ontmoet en die moest naar het dorpshoofd, bij het dorpshoofd had ze Morthayr voor een vage reden aan gevallen en daarna moest ze Miotas naar een open plek brengen, na dit alles was dat hele gebeuren met Morthayr. Toen ze alles op een rijtje probeerde te zetten besefte het meisje dat er één belangrijk ding miste, maar ze kon niet bedenken wat. Ze miste iets, iets belangrijks maar ze wist niet wat. Wat kon het ook zijn? Ze beet op haar lippen en sloeg haar arm over haar ogen heen. Het was onmogelijk. Ze kon het antwoord niet op het raadsel vinden en nadenken was niet één van haar sterkste punten geweest. Voor dat soort dingen (dingen als nadenken) had ze Yoär. Wanneer zou die eindelijk nou eens terug komen? Ze had hem nodig. Alsof Irah het zo gepland had, klonk het zachte getik van het kralen-gordijn dat voor haar deur hing. Een getik dat betekende dat iemand naar binnen kwam. Raion was te moe om ook maar de moeite te nemen om te zien wie het was. Wat maakte het ook uit? “Raion..” Die bezorgde stem, die vragende stem kon maar van één persoon zijn. Onmiddellijk vloog het meisje overeind en zag Yoär staan. De slungelige jongen stond onzeker in de deuropening. Zijn grijze haar zat zoals gewoonlijk met een lint vast gebonden in een staart die over zijn schouder heen viel. Zoals hij daar stond zag hij er niet indrukwekkend uit. Hij was mager, oogde klein en had overduidelijk niet de spieren van een krijger. Maar degene die zo over hem dacht onderschatten hem. Zeker, hij was geen krijger en noch een jager. Maar Yoär was een snelle denker en kon iedereen perfect inschatten. Alleen al daarom was hij een gevaarlijke tegenstander. “Ik hoorde van Kishée dat je je vreemd gedroeg en Nanyr zei dat je mij zocht. Ik dacht dat je wel hier zou zijn, dus ik ben hiernaartoe gekomen.” Typisch Yoär: elke kleine actie van hem legde hij uit. “Het is goed. Kom maar binnen.” Het meisje klopte op het bed als teken dat hij naast haar kon komen zitten. De jongen knikte en volgde haar 'commando' op. Er viel een stilte omdat beiden niet wist wat ze moesten zeggen. Nu Yoär er was wist Raion niet meer wat ze wilde vragen en Yoär begreep weer niet waarom Kishée zich zorgen maakte over Raion. Het was waar dat ze wat rustiger, terughoudender dan normaal was. Maar het was niet de eerste keer dat de jongen haar zo zag. Een zachte lach weerklonk in de ruimte – Raion keek verbaasd opzij. “Kishée geeft echt te veel om je. Ik moest hem tegenhouden, want hij wilde al weer op mijn vader af stappen. Hij was van mening dat mijn vader onredelijk tegen je was. Ik was half in paniek dat je hut of iets dergelijks aan het afbreken was en dan kom ik hier en vind je in complete rust: iets dat eerder positief dan negatief is.” Het meisje fronste bij de woorden van de jongen, niet precies wetend wat hij probeerde te zeggen. “Het kan geen kwaad om van tijd tot tijd eens diep na te denken over wat er gebeurd is.” Hierop grinnikte Raion zachtjes en rolde met haar ogen. “Moet ik dat opvatten alsof dat ik dat nooit doe?” “Misschien.” De ogen van de jongen schitterden de hare tegemoet en Raion stompte zijn schouder. Voorzichtig, dat wel, want ze had al vaak genoeg -per ongeluk- blauwe plekken veroorzaakt op het broze lichaam van de jongen. Het meisje grijnsde en plaatste haar hand op de schouder van haar vriend. Vervolgens liet ze zichzelf weer op haar rug vallen en trok zo Yoär mee. Haar lach weergalmde in de ruimte voor enkele seconden. Hierna viel ze stil en staarde het tweetal beiden naar het plafond. “Dus...” Verbrak de jongeman de stilte die gevallen was. “Kishée zei dat je me zocht. Waarvoor?” Zijn vraag was direct, zoals Yoär vaak direct was. Hij was niet het type dat om zaken heen ging draaien, maar ergens recht op af ging. Tenminste.. als zijn interesse was gevangen - wat een hele opgave was om te doen. “Ik…” Een diepe zucht. “De Reizigers komen vandaag in het dorp.” Yoär wist dat dat niet de reden was, maar ook dat doorvragen zou nutteloos zijn. Dus deed hij het ook niet – zo simpel was dat. “Dan kunnen ze elk moment arriveren. Ben je nog van plan om iets te kopen?” Braaf ging de jongen verder op het door haar aangegeven onderwerp in. “Ik wilde iets kopen, maar ik weet niet meer wat. Zo raar, ik heb de hele tijd al het idee dat ik iets belangrijks vergeet.” En dit... dit zette Yoär tot nadenken. Er was iets gebeurd wat grote indruk op Raion had achter gelaten en ze kon zelf niet meer herinneren wat. Het was vreemd. “Als je het vergeten bent, zal het ook niet belangrijk geweest zijn.” Naast zich hoorde de jongen iets wat tussen een zucht en een gniffel in viel. “Je zal weer weer eens gelijk hebben.” Het meisje rolde met haar ogen en wilde eigenlijk slapen, maar het was nog maar ergens in de middag en ze moest de 'gasten' op vangen. Rot straf. Er klonk wat geritsel en vanuit haar ooghoek kon het meisje zien hoe de jongen opstond en zijn hand op haar richtte. “Kom op. Met hier niks zitten te doen bereik je ook niet veel. Sowieso laat je je gezicht veel te weinig in het dorp zien.” “Ze zien mijn gezicht ook niet graag in het dorp.” Ondanks haar afwijzende antwoord stond de leeuwin wel op van het bed. Ze nam expres niet de hand van haar vriend aan wetend dat ze hem alleen maar onderuit zal te trekken. Hij was net zo fragiel als een vlinder. Raion begon een beetje door haar kamer heen te scharrelen. Pakte daar een deken, daar haar buidel met munten en nog meer van dergelijke dingen die ze nodig zal hebben als ze een paar dagen in het dorp zou overnachten. “Ik blijf bij Nanyr slapen.” Ze kon een gesmoorde lach van Yoär zijn kant horen die zijn gegrinnik achter zijn hand verborg. Een verwijtende blik kon het meisje niet onderdrukken. “Ze vindt je echt heel leuk, weet je?” Ja, ook zij irriteerde zich aan het gezwijmel van de blondine, maar dat gaf niet deze jongeman het recht om haar achter haar rug om uit te lachen. Dat was iets wat ze bijna walgelijk vond. “Sorry. Maar ze vind me alleen maar leuk als ik er werkelijk ben, anders dwalen haar ogen weer af naar de volgende jongen.” De leeuwin haalde haar schouders wetend dat de jongen gelijk had, maar ze wilde het hem niet geven. “Alsnog...” Mompelde ze zachtjes. Dat ze altijd het laatste woord wilde hebben was een gewoonte die ze waarschijnlijk nooit zou af leren. Zonder veel woorden, maar des te meer glimlachen, liep het tweetal terug naar het dorp. Raion beladen met slaapspullen, Yoär die zachtjes praatte over de groepsjacht.
Terug in het dorp namen de twee afscheid. Vanzelfsprekend liep Yoär niet mee naar Nanyr, hij ontweek haar zoveel als hij kon. De Reizigers waren nog niet in het dorp beland en dat gaf Raion de ruimte om haar spullen bij haar vriendin achter te laten. Natuurlijk wilde Nanyr weten waar ze met Yoär over had gesproken, of hij nog iets over haar gezegd had, maar de roodharige wist zich er handig uit te kletsen en sneller dan ze verwacht had stond ze weer buiten. Haar gouden ogen gingen van links naar rechts en haar vingers speelden met de zilverstukken die in de buidel die om haar broek hing zaten. Ze genoot van het moment van stilte die haar gegeven was door Irah. Al sinds de ochtend was de leeuwin alleen maar bezig geweest zonder dat ze enige rust had gekregen. Nu pas had ze het idee dat ze kon adem halen. Ze begaf zich naar de fontein die in het midden van de dorpsstraat stond en plaatste zichzelf op de rand. Haar ogen sloten zich en alleen het waaien van de wind drong nog door tot het meisje. Complete rust.. Plots hoorde ze een zacht gefluit en toen ze haar ogen weer opende, zag ze dat een bruin vogeltje plaats had genomen naast haar hand. Ze herkende het dier als de vogel die Miotas er op uit had gesteurd. “Dag kleintje.” Een zoete glimlach speelde op haar lippen: verteerd door het kleine stukje natuur dat naast haar hand heen en weer huppelde. “Kom jij mij soms iets vertellen?” Als antwoord begon het vogeltje gelijk te fluiten en fladderde een paar rondjes om haar heen. Hierna vloog het dier recht vooruit en Raion volgde hem met haar ogen. Voor haar zag ze het pad liggen en aan het einde van het pad zag ze gedaantes opdoemen. De Reizigers waren gekomen.
Hoofdstuk 4.:
De leeuwin trad zelfverzekerd naar voren, niet geschrokken door het grote gezelschap voor haar. De grote van de Reizigers verschilde van jaar tot jaar. Soms waren het niet meer dan dertig personen, soms waren het er meer dan honderd. Terwijl ze dichterbij kwam gingen haar ogen onderzoekend langs de groep. Wie was de leider en kon ze aanspreken? Een lange vrouw gehuld in bont alsof het winter was, viel haar op. Haar huid was grauw en gerimpeld. Haar haren waren grijs waar nog enkele zwarte lokken door verweven waren. Maar ondanks haar oude uiterlijk kwam er een bepaalde kracht van haar af. Haar moest ze hebben. Doelbewust liep Raion op de oude vrouw af, de rest van de Reizigers negerend. “Goedemiddag. Ik ben Raion, uw helper voor de tijd dat u en uw gezelschap in het dorp zouden verblijven.” De vrouw knikte en liet met een simpele handbeweging de hele stoet stil staan. Ja, ze straalde macht uit – maar toch had ze geen kille uitstraling. Ze riep gevoelens van wijsheid en warmte op. “Wat een mooie verschijning.” De stem van de vrouw droeg een soort van ruis, maar was vriendelijk en uitnodigend. “Ik hoop dat je mij volk goed zou behandelen, maar daar kan ik denk ik wel vanuit gaan.” De vrouw glimlachte breed en voor even leek de zon feller te schijnen. “Mijn naam is Yura. Ik zou het zeer op prijs stellen als je me naar de open plek zou begeleiden waar Miotas het over had. Daar kan mijn familie dan hun kamp op slaan en dan ik kan ik ondertussen naar jouw dorpshoofd.” Raion zou niet verbaasd moeten zijn dat de oude vrouw al van de open plek af wist. Het vogeltje had immers zelfs met Raion kunnen communiceren. Het meisje knikte en begeleidde de groep weg van het dorp – naar de plek in het bos. Het duurde niet lang of ze waren daar en Miotas stond naast de beek met een glimlach op ze te wachten. Hij liep recht langs de roodharige heen en pakte de handen van de oude vrouw vast. Ze spraken enkele woorden tegen elkaar wederom in die taal die Raion niet verstond. Gefrustreerd sloeg ze haar armen over elkaar en begon op de grond te tikken. Miotas draaide met een lach naar haar om en het meisje schrok half van zijn stralende ogen. Ze had niet verwacht zo'n uitdrukking op zijn gezicht te bespeuren. Hij sprak nog een paar woorden en Raion wist dat het over haar moest gaan, omdat ze haar naam hoorde vallen.Haar ogen gleden van Miotas naar de oude vrouw die een zorgelijke blik kreeg bij het horen van wat de jongen te zeggen had. Ze gaf kortaf antwoord en toen viel er een stilte. De glimlach was verdwenen op het gezicht van de jongen. Wat er ook gezegd was, de sfeer was gelijk om geslagen. De leeuwin liet een ongeduldige kuch horen, niet langer van plan om te wachten op mensen die ze toch niet kon verstaan. “Is het goed als ik Yura hier naar het dorpshoofd begeleid?” Ja, haar woorden kwamen er onbeleefd uit, maar opnieuw: ze kon geen geduld opbrengen voor mensen die een andere taal over haar spraken. Ondanks haar lichtelijk grove woordkeuze knikte de oude vrouw haar vriendelijk tegemoet. “Graag zelfs.” Zonder nog enige woorden te zeggen, begon de leeuwin te lopen. Achter haar kon ze twee paar voetstappen horen. Ze hoefde niet te kijken om te weten dat het Yura en Miotas was – ze kon immers hun twee stemmen horen praten. Weer praatte het tweetal in die onbekende taal. Het was oneerlijk dat ze ze niet kon verstaan. Ja, het frustreerde haar mateloos. Niet gek dat ze daardoor haar pas versnelde om nog sneller in het dorp aan te komen. Het boeide haar eigenlijk niet of Yura het met haar oude lichaam bij kon houden. Als ze de moeite had genomen om over haar schouder te kijken zou ze gezien hebben dat dat geen enkel probleem geweest zou zijn. Het duurde niet lang of ze waren terug in het dorp. De hoeveelste keer was het vandaag wel niet dat ze het dorp betrad? Het was in ieder geval te vaak naar Raion haar idee. Ze liep onmiddellijk door naar de hut van het dorpshoofd en wilde al naar binnen treden, toen een hand op haar schouder haar tegenhield. Verbaasd keek het meisje opzij en vond de warme ogen van Yura. “Ik ga zelf wel naar binnen, dank je wel voor het brengen.” De woorden waren vriendelijk ondanks dat Raion dat alles behalve was geweest. De roodharige kon niks anders dan vaag knikken en deed een stap opzij zodat Yura langs haar heen naar binnen kon lopen. Hierna vielen haar ogen fel op Miotas. “Waar praatten jij en zij net over in die stomme, onbekende taal van jullie?” De jongen glimlachte weer op die bijzondere manier van hem en schudde zijn hoofd. “Niks bijzonders.” Ja, Raion kon haar irritatie duidelijk in zich voelen borrelen. Als het niks bijzonders was geweest, waarom moesten ze dan in die andere taal spreken? Toch kon ze tegelijkertijd voelen dat het nutteloos zou zijn om door te zeuren. “Dan ga ik meer weer vandoor, iets voor mezelf doen.” Het verwijt in haar stem verborg ze niet. Het was ook gewoon zijn schuld dat ze de hele dag nog niks nuttigs had gedaan. Ze stond al op het punt om weg te lopen toen ze plots zijn vingertoppen tegen haar gezicht aan voelde. Ze waren geplaatst naast haar oog op het litteken dat daar zat. De leeuwin schrok van deze actie om de simpele reden dat ze er niet op gerekend had. Ze voelde de drang om zijn hand weg te slaan, maar kon deze nog maar net onderdrukken. “Hoe kom je aan dat litteken?” Het was moeilijk om de intonatie van zijn stem te bepalen. Was het afkeurend of toch nieuwsgierig? “Ik heb die al zo lang ik me kan herinneren.” Ze kon zien hoe de jongen vaag knikte en vervolgens zijn blik afwende. Hij nam zijn hand terug en begon naar de opening van de hut van het dorpshoofd te kijken. Beledigd rolde Raion met haar goudkleurige ogen. “Heb je nog meer vragen over onderwerpen die je eigenlijk niks aan gaan?” Natuurlijk verborg het meisje haar irritatie niet. Eerst werd er over haar gepraat in een vreemde taal en vervolgens flikte de jongen het om haar te verrassen op een onbewaakt moment. De enige reactie van zijn kant was het schudden van zijn hoofd: nee, hij had geen onnodige vragen meer. Mooi zo. De roodharige draaide zich om en liep, zonder nog enige woorden vuil te maken, weg. Ze was zo klaar met personen die van alles van haar moesten. Ze moesten haar gewoon haar gang laten gaan en met rust laten. De volgende die haar aan sprak kreeg zeker weten een uitbarsting over zich heen. “Raion!” Wild draaide ze zich om: klaar om degene te villen die haar aan sprak. Haar ogen vonden Kishée en ze kon voelen hoe haar woede weg trok. “Ik heb gehoord dat je een paar nachten in het dorp moest overnacht. Als je wilt kan je bij mij slapen?” “Nee.” “Dat kan wel.” Zo snel als haar woede was weg gezakt, zo snel kwam hij nu ook weer terug. Waarom moest Kishée altijd zo koppig zijn? Het was dodelijk vermoeiend. De jongen kende deze leeuwin al langer dan vandaag en kon zien hoe haar mond vertrok en haar vingers vuisten begonnen te vormen: geen goed teken. “Luister nou eens rustig.. Het is veel te lang geleden dat we 's nachts lol hebben gehad. Ik mis het opjagen van hyena's en het bang maken van het dorpshoofd.” Raion liet een diepe zucht horen en sloeg haar armen over elkaar. Ja, Kishée had gelijk. Het was lang geleden geweest dat ze de hut van het dorpshoofd binnen slopen en met spookachtige stemmen hem dingen toe fluisterden. Het was één van hun hobby's geweest om hem te laten geloven dat hij bezocht werd door geesten van Irah. Maar ze waren geen kinderen meer en bovendien had ze al een slaapplek. “Ik slaap al bij Nanyr,” was dan ook haar korte antwoord. Onmiddellijk kon ze de lach van de donkerharige jongen horen. “Alsof je daar blij mee bent..” “Willen jullie allemaal eens stoppen met op Nanyr te vitten? Yoär was ook al zo erg bezig.” De verleiding om hem gewoon heel hard te slaan was daar toen ze zag hoe rustig de jongen erbij stond met een uitdagende blik in zijn ogen. “Kom op Raion. We weten allebei dat je liever bij mij slaapt dan dat je een avond bij Nanyr overnacht. Haar gezwijmel zal je gek maken.” Daar had de jongen een punt, maar het zou wel heel gemeen zijn om tegen haar vriendin te zeggen dat ze nu ergens ging slapen. “Ik kan moeilijk tegen haar zeggen dat ik niet meer bij haar wil overnachten..” “Je moet het ook niet zo brengen,” sprak Kishée haar gelijk tegen. “Je moet gewoon zeggen dat je haar haar rust gunt omdat het al bijna tijd is voor het Grote Vuur.” Ze kon er nu echt niet meer onderuit en dus haalde ze maar haar schouders op met een glimlach. Kishée wist vaak precies wat hij moest zeggen om mensen over te halen. “Jij je zin. Ik ga al mijn spullen bij haar op halen.” “Moet ik mee gaan?” “Nee, absoluut niet.” Het zou een compleet verkeerde indruk op de blondine achter laten als ze Kishée mee zou slepen. Na wat gemompel, 'maar ik kan je helpen tillen van je spullen', droop de jongen af en kon Raion naar de hut van Nanyr lopen. Eenmaal daar binnen zag ze dat de hut leeg was en ze kon daardoor rustig haar spullen bij elkaar rapen. Dit duurde niet lang aangezien alles nog bij elkaar lag. Terwijl ze bezig was, vielen haar ogen op een brief die op het bed lag. Nieuwsgierig als de leeuwin was pakte ze de brief op en liet haar ogen langs het slodderige handschrift gaan. Zijzelf kon niet lezen, want ze was immers een jager en en was nooit een reden geweest om het te leren. Hetzelfde gold voor schrijven. Raion had altijd gedacht dat ook Nanyr niet kon lezen noch schrijven, maar deze brief leek op het tegenovergestelde te wijzen. Nadenkend gleden haar vingers over de woorden toen plots het kwartje viel. Het zal toch niet? “Raion, welkom terug.” De vrolijke stem verkondigde de komst van Nanyr. De roodharige draaide zich naar haar om en kon zien hoe de blik van de blondine van haar gezicht naar de brief in haar handen ging. “Het was niet de bedoeling dat je die zou zien..” Lichte paniek klonk door in haar stem. “Nanyr... Zeg niet dat je bezig bent met te leren lezen?” Raion kon zien hoe Nanyr weg keek en rood kleurde. Dat was al een antwoord genoeg en het bevestigde ook gelijk haar vermoeden. “Ik wil later in het archief werken en daarvoor moet je kunnen lezen en schrijven...” Haar stem leek aan het einde van de zin weg te sterven en de blondine stopte onzeker wat plukken haar achter haar oor. “Je doet het voor Yoär.” De stilte die volgde hoefde geen verdere toelichting en Raion draaide vermoeid met haar ogen. Een zucht klonk door de ruimte terwijl ze op haar vriendin af liep en haar handen vast pakte. “Je was toch altijd zo dol op vissen? Waarom ga je dat niet doen?” Ze kon zien hoe tranen opwelden in de blauwe ogen tegenover haar en snelde stroomde het vocht over haar wangen. “Omdat...” haar stem werd onderbroken door haar eigen gesnik, “niemand met een vis-vrouw wilt huwen. Geen enkele jongen zou dat doen.” “Het niet alsof Yoär wel met je zou willen trouwen als je leert lezen.” Raion besefte pas dat haar reactie veel te bot was geweest toen ze zag dat het gesnik van het meisje voor haar veranderde in hard gejank. Misschien was ze te hard geweest, maar de waarheid moest gezegd worden. Toch? “Oké, luister.” De strenge stem van de roodharige liet het andere meisje onmiddellijk stoppen met huilen, hoewel ze een laatste snik niet kon onderdrukken. “Er zal ooit een jongen komen en die gaat jou precies leuk vinden om wie je bent en niet om wat je doet. Die zal je prachtig vinden als je sereen naast de rivier zit te vissen en die zal van je op andere momenten ongekende enthousiaste gaan houden. Maar Yoär is die jongen niet. Dus je moet echt op houden met hem lastig te vallen, want je stoort hem er mee en uiteindelijk doe je alleen jezelf er pijn mee.” Haar goudkleurige ogen boorden zich doordringend in haar blauwe om te zien of ze haar woorden, of preek, begrepen had. Toen ze zag hoe Nanyr knikte, liet Raion haar handen los en de blondine veegde gelijk haar tranen van haar gezicht af. “Raion, dit gaat heel gemeen van me zijn – maar ik wil wat tijd alleen. Zou je aan Kishée of Yoär willen vragen of je bij één van hun kan overnachten deze dagen?” Verbaasd luisterde ze naar de vraag. Zonder dat Nanyr het zelf wist had ze het een stuk makkelijker voor de leeuwin gemaakt. Dit was al een ongemakkelijk gesprek minder. “Ja, natuurlijk. Komt goed.” De twee namen afscheid, knuffelden elkaar en voordat ze het echt door had stond Raion al weer buiten met al haar spullen. Ze keek nog half verwart om zich heen wanneer Kishée plots voor haar neus stond. Hij had kennelijk staan wachten... “En heb je luistervinkje kunnen spelen?” De jongen negeerde de aanval compleet, hij ging al een tijd met haar om, en nam een gedeelte van haar spullen over. “Kom, je zal wel wat rust kunnen gebruiken.” Hoe wist hij altijd wat ze nodig had? Het kwam vast doordat ze al zo lang met elkaar omgingen, omdat ze samen waren opgegroeid. “Hé, geef mijn spullen terug. Die kan ik heus zelf wel dragen.” Ze mochten elkaar misschien al lang kennen, maar alsnog aanvaarde de leeuwin geen hulp: van niemand. Kishée zelf reageerde alleen maar met het ophalen van zijn schouders en liep stug door. In minder dan enkele ademhalingen waren ze in zijn hut en Raion liet zich vermoeid op het bed neer vallen. “Ik ga slapen.” Ze vroeg geen eens om toestemming om zijn bed op te eisen, daarvoor kenden de twee elkaar te lang. “Ja, is goed. Trusten.” Vlak na die woorden hoorde het meisje het geklater van kralen en het volgende moment was ze vertrokken. Eindelijk wat rust.
“Ik wil niet dat je haar nu stoort. Ze kan haar rust goed gebruiken.” “Maar ik wil alleen wat tegen haar zeggen. Mijn mirra heeft mij deze opdracht gegeven en deze moet ik dan ook uit voeren.” “Ik weet niet wat een 'mirra' mag zijn, maar het geeft je geen reden om haar wakker te maken.” De woordenwisseling had er voor gezorgd dat het meisje wakker was geworden. Ze krulde zich op als een kat en hield stug haar ogen gesloten. Ze was nog niet bereid om haar dromen op te geven ondanks wat stomme stemmen buiten. “Ze zou niet blij zijn als ze hoort dat je haar van haar taak onthoud. Tenminste, tot zover ik haar tot nu toe ken dan.” “Je kent haar totaal niet en ik wil dat je uit haar buurt blijft , ik mag je niet.” Hierna was het een tijdje stil, Raion kon zich niet bedenken hoe lang, maar het volgende was ze hoorde was een woord in een onbekende taal die nog al het meeste klonk als een vloek. Wat geritsel en gegrom volgde met daarna het getik van de kralen die tegen elkaar aan kwamen: het teken dat iemand de hut binnen kwam. “Raion, het is overduidelijk dat je wakker bent. Ik verzoek je om je ogen te open.” Als protest trok het meisje de dierenhuiden over haar hoofd en krulde zich, zover dat mogelijk was, nog meer op. Ze wilde nog helemaal niet wakker worden. Een zucht klonk en ze kon voelen hoe iemand op het bed ging zitten. “Dan niet.” Iets verderop klonk een korte lach en iets wat nog het meeste leek op 'ik zei het toch?' “Maar ik moest alleen vertellen dat Yura wilt dat ik je ga onderwijzen over deze wereld. Ze denkt dat je het nodig zal hebben en Yura denk niet zomaar iets...” Deze woorden waren genoeg om haar overeind te laten vliegen. Nog voordat ze besefte waar ze was, zag ze Miotas naast zich zitten. “Wat zei je?” “Dat ik je vanaf morgen ga onderwijzen over deze wereld waarop wij leven.” Met koele kalmte, maar zonder ook maar enige verwijt herhaalde de jongen met de kastanjekleurige lokken zijn woorden. “Waarom?” Ja, haar stem was achterdochtig. Welke beweegredenen kon hij hebben dat hij het nodig vond om haar les te geven? “Omdat Yura zei dat ik dat moest doen. Daarom.” Opnieuw vermoeid liet ze zich weer op haar rug vallen. Ze bracht haar hand naar haar gezicht en schudde haar hoofd. Wat was er in de afgelopen dagreis van de zon verandert dat er zoveel gebeurde? Vond Irah het nodig om haar zoveel lastig te vallen? “Ik kom er denk ik niet onder uit?” “Nee.” Een antwoord dat onmiddellijk volgde en voelde alsof haar ketens vast gemaakt werden. “En ze heeft zelf helemaal geen recht om te beslissen of ze dit wilt? Wat voor vage, valse stam zijn jullie in Irah haar naam?” Die felle stem kon alleen maar van Kishée zijn. Alleen hij kon zich op die manier meten met de leeuwin. Miotas negeerde de jongen echter compleet en hield zijn blik gericht op het meisje naast zich. Raion kon voelen hoe hij wachtte op haar tegenstribbelen. Alleen daarom deed ze dat echter niet. Ze hield er niet van om naar verwachtingen te handelen. “Wanneer verwacht je me morgen?” Aan de andere kant van de kamer klonk een diepe zucht, naast haar bleef het opvallend stil. Maar als ze de moeite had genomen om te kijken, had ze gezien hoe de jongen glimlachte. Ja, hij had nu al door hoe simpel dit meisje in elkaar zat. “Ik zie je morgen wel verschijnen.” Hierop maakte het meisje een vaag handgebaar wat Miotas terecht opvatte als een teken dat hij moest gaan. Toch bleef zijn glimlach op zijn gezicht staan, zijn opdracht was immers geslaagd. Raion luisterde hoe de jongen het vertrek verliet en pakte het kussen dat onder haar lag, om die over haar gezicht te doen. Het kussen dempte haar diepe zucht. Ze kon voelen hoe Kishée naast haar op het bed naar plofte. “Je maakt het jezelf niet makkelijk.” Onder het kussen rees een grom op en naast haar klonk een zacht gegrinnik. “Is dat dat je het met mee eens bent of een teken van irritatie? Of beiden?” Plots vloog de leeuwin overeind en deelde een felle klap uit met het kussen aan de jongen naast haar. Die begon daardoor alleen maar harder te lachen. “De uitdagende toon van jou begint echt irritant te worden.” Hoewel het commentaar zeker plagend bedoelt was, viel de jongen helemaal stil. Het plezier was uit zijn gezicht verdwenen en zijn ogen stonden serieus. Deze veranderingen zorgden ervoor dat de leeuwin zelf ook stopte met lachen. “Meen je dat? Irriteer ik je echt?” “Kishée. Houd op! Waar komt opeens die onzekerheid vandaan?” De jongen gaf geen antwoord op haar vraag. In plaats daarvan kwam hij om hoog en leunde haar richting op. Hij plaatste zijn voorhoofd tegen het hare en het meisje schrok ervan. Ze herkende het gebaar uit de tijd dat ze nog kinderen waren. Kishée deed dat altijd als Raion weer eens gevallen was, zichzelf verwond had en tegen haar tranen vocht. Ze wilde als kindzijnde nooit laten zien dat ze pijn had. Toch, als het weer eens zo ver was, plaatste Kishée altijd zijn voorhoofd tegen het hare als een teken van troosten wat toch weer niet te veel op troosten leek. Maar was het jaren geleden dat hij dat voor het laatste had gedaan en Raion vroeg zich af waar dit plotselinge gebaar opeens vandaan kwam. Echter ze leverde geen commentaar. Ergens voelde het meisje aan dat wellicht zij niet deze keer degene was die getroost werd. De tijd verstreek en het duurde flink wat ademhalingen voordat Kishée weer naar achteren leunde. De leeuwin onderzocht zijn ogen, zoekend naar sporen die enige aanwijzing konden geven over wat de jongen voor haar nu dacht. “Gaat het?” was uiteindelijk het enige wat ze uit kon brengen. Kishée moest grijnzen door hoe stom de vraag eruit kwam rollen. Hij tilde zijn hand op en bracht de haren van de roodharige door de war. “Natuurlijk gaat het. Wat denk jij nou? Dat een meisje zoals jij me kan laten huilen?” Nu grijnsde Raion ook, wetend dat het goed zat tussen de twee. Met een lach sprong ze op hem af en al snel waren de twee in een worstelwedstrijd verwikkeld: precies zoals ze altijd al deden als kindzijnde. “Oké, oké. Ik geef me over,” bracht de jongen er lachend uit na een tijdje. Raion die op dat moment op de jongen zat, krabbelde van hem af en stapte van het bed af. Ze rekte zich uit en bekeek de kamer. “Ik heb honger.” Zonder op een reactie van Kishée te wachten, liep ze op de kast af waarin de jongen zijn eten bewaarde. Ze vond wat brood en enkele plakken vlees. De leeuwin stopte het al in haar mond zonder toestemming te vragen aan de eigenaar ervan. Hoewel de jongen zelf geen commentaar leverde, het verraste hem al niet meer. “Als het goed is, liggen daar ook ergens druiven. Gooi die eens naar me toe.” De verleiding om zijn commando te negeren was daar, maar ze kon deze net weerstaan. In plaats daarvan zocht ze naar de desbetreffende vruchten en toen ze deze gevonden had, gooide ze ze braaf op het bed neer. Zijzelf volgde snel en onder het genot van de druiven begonnen de twee herinneringen op te halen. De keren dat ze op jacht waren genoeg naar een grote, oude wolf en hoe ze het altijd geweldig vonden om leeftijdsgenoten bang te maken. Zo kroop de tijd voorbij en al gauw was de avond gevallen. De twee wensten elkaar weltrusten en vielen naast elkaar in slaap zoals toen ze nog klein waren ontelbare keren was gebeurd.
Laatst aangepast door Raion op wo jul 18 2012, 13:36; in totaal 1 keer bewerkt
Onderwerp: Re: [V] Leeuw en Slang wo jul 18 2012, 13:34
Hoofdstuk 5.:
Het gezang van een vogel drong scherp door in haar hersens. Rustig opende ze haar ogen en merkte op dat het al ochtend moest zijn dankzij de lichtinval in de kamer. Haar blik gleed af naar naast zich en ze zag dat Kishée nog lag te slapen: ze had ook niks anders verwacht. Toen pas merkte ze op dat hun vingers in elkaar gevlochten zaten. Heel voorzichtig, in een poging om hem niet wakker te maken, liet ze zijn hand los en rolde van het bed af. Met gespannen ogen keek ze naar de jongen, maar ze merkte al snel dat hij gewoon rustig door sliep. Met een glimlach pakte ze wat kleding bij elkaar en kleedde zich snel in een hoekje om. Ze trok een simpele broek aan en een shirt gemaakt uit leer. Om haar linker-bovenbeen bond ze haar dolk vast, op haar heup bevestigde haar bundel met zilverstukken. Hierna knopte ze nog een lint om haar pols zoals wanneer ze het nodig vond, altijd haar haar nog kon vast binden. Vervolgens trad het meisje naar buiten en stond daar even stil. De zonnestralen vielen op haar huid en ze kon nu al merken dat het vandaag een warme dag zou worden. Met een zucht genoot ze van de ochtendgeluiden om haar heen. Het tjirpen van de vogels, het waaien van de wind en.. het gehuil van een kind? Verbaasd zocht de leeuwin naar de oorsprong van het geluid en vond een kind dat op de rand van de fontein zat. Hij huilde hard en Raion kon hem herkennen als het neefje van Nanyr: Wior. Bezorgd liep ze op de jongen af en ging naast hem zitten. Ze tilde haar hand op en liet die even door zijn blonde lokken gaan, zodat de jongen haar opmerkte. Met grote ogen, gevuld met tranen keek hij naar haar op. “Wat is er aan de hand, jochie? Wat is er gebeurd?” De jongen snoof nog even en slikte zijn tranen weg voordat hij antwoord gaf. “Ik moest van mama wat brood halen, maar ik ben mijn zilverstuk kwijt geraakt.” Een vertederd gevoel nam bezit van het meisje. Het was waar dat ze maar weinig geduld had met de meeste zaken, maar voor kinderen kon ze dit wel altijd op brengen. Het was hun onschuld en hun naïviteit die er voor zorgde dat de leeuwin altijd het idee dat ze ze moest beschermen. Een drang die nu ook naar voren kwam. Ze opende haar buidel en nam er een zilverstuk uit. “Wior, moet je eens luisteren.” De jongen had in de tussentijd zijn blik af gewend, maar gelijk na haar woorden keek hij de roodharige weer aan. “Spullen kunnen soms rare dingen zijn. Ze kunnen zomaar verdwijnen.” Langzaam bracht ze haar hand, waar ze de zilverstuk in hield, naar het oor van de jongen. “Maar ze zullen ook altijd weer verschijnen.” Bij deze woorden 'toverde' ze het zilverstuk tevoorschijn en gaf het aan de jongen. Deze keek met grote ogen naar haar op. Onbegrip kon terug gevonden worden in deze blauwe kijkers. Het was zo duidelijk dat hij niet begreep hoe Raion dat gedaan had. Daarna knikte hij en mompelde iets van een 'dankjewel' voordat hij wegrende naar de bakker toe. Met een glimlach staarde de leeuwin hem na. Plots voelde ze een hand op haar schouder en geschrokken keek ze opzij om te zien wie het was. Ze vond Morthayr. De getinte man keek haar met een spottende blik aan en nam naast haar plaats. “Nooit verwacht dat je zo goed met kinderen om zou kunnen gaan.” Ondanks de spottende toon, haalde de leeuwin alleen haar schouders op. Ze had geen zin in een gevecht dat ze toch wel zou verliezen. “Wel verwacht dat je een stalker bent.” Naast haar rees een lach op als reactie op haar felle woorden. “Wat ben je toch weer aardig tegen je gasten,” verzuchtte de man. “Het is niet alsof de desbetreffende gast wel zo aardig tegen mij is.” Gegrinnik rees naast haar op en Raion rolde geïrriteerd met haar ogen. “Weet je dat ik echt geen krijger in jou kan herkennen? Je bent brutaal en haalt mensen hard naar beneden. Dat zijn geen eigenschappen van een ware krijger.” De man was enkele momenten stil voordat hij een reactie gaf. “Hetzelfde kan over jou gezegd worden, mijn liefste leeuwin.” Het meisje bleef koppig stil, maar deelde de mening niet met hem. Ze was weliswaar brutaal, maar ze haalde nooit expres mensen naar beneden. Ze bespotte ze niet en wilde ze net zo min kleineren. Ergens deed het pijn dat de man zo over haar dacht. De stilte die tussen de twee viel, was scherp en pijnlijk als een dolk kon zijn. De leeuwin kon de spanning tussen haar en de krijger voelen en evenzeer de irritatie de twee richting elkaar voelden. Tegelijkertijd, of juist wel daardoor, wist ze niet wat ze moest zeggen om de stilte te doorbreken. En dus hield de stilte aan. “Ik kan tenminste wel vechten als een krijger. Als ik naar je aanvallen van gisteren keek, kan ik zien dat jij nog veel techniek mist. Heb je ooit les gehad in krijgskunst?” Raion fronste toen ze besefte dat ze de spot in zijn stem miste. Dat wees er op dat hij serieus was, iets wat haar eigenlijk niet zou moeten verbazen. Alle krijgers kregen die serieuze toon in hun stem zodra het ging over hun 'beroep'. “Nee, ik heb mezelf alles geleerd. Ik weiger hulp van anderen te aanvaren. Het maakt je afhankelijk.” “Die mening deel ik niet met je,” was de onmiddellijke reactie. Geprikkeld door het feit dat de man overal tegenin moest gaan, schonk het meisje hem een duistere blik voordat ze opstond. “Ik had ook niet verwacht dat wij het ooit eens zouden worden,” beet ze hem nog toe voordat ze snel weg beende. Hoe was het mogelijk dat een persoon haar hele ochtend kon verpesten? Raion wist precies dat ze de man niet mocht doordat hij sterker dan haar was, maar hield zichzelf stug voor dat het door zijn karakter kwam. Ze kon het simpelweg nog niet toegeven dat iemand wellicht beter dan haar was. Het was iets wat ze niet kon en wilde accepteren. Ze was al een flink aantal passen verder toen ze besefte dat ze niet wist waar ze naar toe liep. Ze stond abrupt stil en hoorde even daarna haar maag tekeer gaan. Wior had het gehad over brood: een goed idee. Op haar hielen draaide ze haar gelaat om en wilde op de bakker af lopen toen een zacht gefluit haar aandacht trok. Aan het begin van het dorp kon ze de Reizigers zien naderen. De stoet sleepten met karren die vol beladen waren met onbekende spullen. Aan het begin van de groep onderscheidde het lichaam van Miotas zich. Met haar straf in haar achterhoofd liep de leeuwin op de stoet af. Het was nu eenmaal haar verplichting om te zorgen dat het de Reizigers aan niks ontbrak en dit kwam voor haar eigen ontbijt. Toch, toen haar ogen de groep af zochten, merkte ze op dat ze Yura miste. “Miotas, waar is Yura?” vroeg ze dan ook gelijk toen ze bij de groep was aangekomen. “De omgeving verkennen, maar maak je geen zorgen. De Reizigers zullen je vandaag niet nodig hebben. Ze stellen hun karren op en verkopen hun spullen. Daar hebben ze geen hulp bij nodig. In plaats daarvan eis ik vandaag je aandacht op.”
De wind blies zachtjes door haar lokken. Ergens naast haar kon ze de rivier horen kletteren en nog verder klonk het gefluit van een vogel. Niets van dit alles zag ze aangezien Miotas haar de opdracht had gegeven om haar ogen te sluiten. Zo zat ze op het gras met haar benen over elkaar heen gekruist. De eerste paar minuten had ze de opdracht verwelkomt, genietend van de geluiden van de natuur. Maar nu ze haar besef van de tijd begon te verliezen en naar haar mening al veel te lang stil zat begon ze haar geduld te verliezen. “Hoe lang nog?” vroeg ze ongeduldig. Een paar secondes volgde er geen reactie en Raion begon zich af te vragen of Miotas er niet stiekem vandoor was gegaan. Ze concentreerde zich nog beter op de omgeving en kon toen pas zijn zachte ademhaling horen als bevestiging dat de jongen er nog steeds was. “Net zo lang als nodig is.” Ongeduld raasde door het lichaam van het meisje. Al sinds het begin van de opdracht was ze er achter de bedoeling proberen te komen, maar al haar pogingen waren tevergeefs geweest. Nu ze weer geen antwoord kreeg, wilde ze liever haar ogen openen dan door te gaan. Miotas leek dit besluit door te hebben en verbrak de stilte weer. “Je vertrouwt nu alleen maar op je gehoor, maar ik wil dat je andere zintuigen verkent. Wat ruik je?” Dankbaar dat ze eindelijk haar gedachte om iets nieuws kon verplaatsen liet ze haar concentratie op haar gehoor varen. In plaats daarvan begon ze op te letten op wat ze nou werkelijk rook. In het begin ging dit moeizaam, alleen de frisse geur van het gras drong tot haar door. Maar hoe langer ze zat, hoe meer haar opviel. Onder het gras kon ze de kruidige geur van de aarde ruiken en voor haar de muskus-geur die Miotas omringde. Haar gedachten werden afgeleid doordat ze zich afvroeg hoe ver de jongen van zich af zou zitten. Toen dit niet lukte om te bepalen met alleen haar neus, viel ze weer terug op haar gehoor-organen, maar hiermee faalde ze ook om het vraagstuk te beantwoorden. Gefrustreerd doordat ze iets was tegen gekomen wat haar niet lukte, begon ze na te denken. Met alleen haar gehoor kon ze niet bepalen hoe ver de jongen zat, want hij kon ook gewoon heel licht ademen: voor haar geur ging hetzelfde op. Toch was ze er van overtuigd dat het mogelijk moest zijn om er achter te komen zonder haar ogen te openen. Een sterkere windvlaag dan de vorige leidde haar even af. Ze kon het gras horen ruizen en even later overviel hun geur haar neus. Op dat moment besefte ze dat geluid sneller was dan geur. Een frons bekroop haar gezicht, nog niet precies wetend wat ze met dit besef kon doen. Ze concentreerde zich weer op het gras, wachtend op een nieuwe windvlaag. Haar vingertoppen raakte voorzichtig het gras onder zich aan, hun beweging niet verstorend, maar wel voelend wat ze deden. Een tweede windvlaag volgde en Raion lette expliciet op het gras onder haar vingers. Ze tuitte haar lippen toen het geluid weer eerder kwam dan de geur. Toch was het verschil deze keer korter tussen de twee geweest doordat ze zich nu op gras had geconcenteerd dat dichterbij haar was. Op die manier begon Raion steeds op windvlagen te concentreren. Door op te letten hoe lang het duurde voordat de geur het geluid opvolgde, kon ze ongeveer bepalen hoever iets van haar verwijdert was. Na een onbepaalde verloop van tijd richtte ze haar aandacht weer op de jongen voor haar. Ze hoorde zijn ademhaling en rook zijn geur, maar ze hoorde ook hoe de wind zachtjes door zijn lokken suisde. Op dat laatste geluid begon ze te letten en toen hoorde ze hoe de wind zijn haren sneller liet ritselen een paar seconden later drong een verstrekte muskus-geur haar neus binnen. In haar begon ze te rekenen en besefte dat de jongen enkele voeten, negen of tien misschien, van haar af zou moeten zitten. Nieuwsgierig opende de leeuwin haar ogen en hapte naar lucht toen ze besefte dat ze gelijk had. Ze had een manier gevonden om te zien zonder haar ogen. Op het gezicht van de jongen verscheen echter irritatie. “Je mocht je ogen nog niet openen.” Raion knipperde verbaasd met haar ogen en schudde met haar hoofd. “Maar ik heb een nieuwe manier uitgevonden om te zien,” protesteerde ze zachtjes. “Heel mooi, maar daar ging het nu niet om. Sluit je ogen weer.” Teleurgesteld doordat Miotas niet enthousiast was over haar ontdekking, liet de roodharige een zucht over haar lippen glijden. “Je straks nog veel blijer als het lukt wat ik wil wat lukt.” Zijn toelichting gaf nog steeds geen enige duidelijkheid, maar Raion sloot weer braaf haar ogen. Toch lukte het haar niet meer om zich 'leeg' te maken, iets wat Miotas van haar wilde. Ten minste, dat had hij gezegd aan het begin van de oefening. In plaats van dat ze haar geest wat rust gunde, ging ze spelen met haar nieuwe ontdekking. Ze hoorde het gefluit van een vogel en probeerde er achter te komen hoever het beestje van haar verwijdert was. Dit bleek een moeilijkere taak dan ze eerst dacht. Het diertje vloog steeds van tak naar tak en zodra Raion eindelijk dacht te weten waar hoever het dier van haar weg was, verplaatste het zich weer. Haar wenkbrauwen vormden zich tot een geïrriteerde frons. Ze richtte haar complete aandacht op de vogel en dwong al de andere indrukken naar achter. Het gezang van de vogel drong sterk tot haar door en ze kan bijna voelen hoe het door de lucht vloog. Voordat ze het zelf echt in de gaten had, had de vogel haar complete interesse gevangen. Door middel van geluid kon ze horen wanneer de vogel naar een andere tak vloog en soms hoorde ze het zachte gekraak van een bes die het dier af beet. Toen de vogel weer verder vloog, beeldde Raion zich in dat zij degene was die haar vleugels spreidde en onderweg was naar de volgende boom. Plots voelde ze iets. Ze voelde het vogeltje, dat wist ze zeker, maar ze kon het niet omschrijven. Als een soort warmtebron kon het beste gezegd worden. Raion slikte en 'trok' zich terug. Wat ze had gevoeld was niet met één van haar zintuigen gebeurd dat ze normaal gebruikte. Aan de andere kant had de warmtebron niet vreemd aangevoeld. Wederom richtte ze haar aandacht weer op Miotas en het duurde even, maar uiteindelijk voelde ze dezelfde warmtebron bij hem. Die van de jongen was vele malen groter dan die van de vogel, Raion vermoedde omdat de jongen ook werkelijk groter was dan de vogel. Nieuwsgierig begon ze de bron te verkennen en besefte pas op dat moment dat de bronnen haar helemaal niet vreemd waren. Ze had ze altijd om zich heen gevoeld, maar had nooit beseft dat ze dat gevoeld had. Het was zo vanzelfsprekend dat je het niet meer op merkte, net zoals ademen. “Miotas, ik voel iets,” bracht ze onzeker uit. Een zacht gegrinnik kwam haar tegemoet getreden, maar ze was te zeer ondersteboven gehaald om er boos over te worden. “Goed zo, open je ogen maar.” Raoin deed wat hij zei en keek hem met onbegrip aan. De jongen stad op en overbrugde de ruimte tussen de twee en ging flik voor haar zitten. “Wat je voelde waren aura's,” beantwoorde de jongen de vraag al voordat ze de kans had gehad om hem te stellen. Raion knikte langzaam en nam het nieuwe woord in zich op. Aura... “Elk levend wezen wordt omringt door zo'n aura. Er zijn wezens die deze kunnen zien, maar elk wezen kan ze voelen als ze zich er op concentreren. Daar is geen magie voor nodig zoals je net gemerkt hebt.” Raion kon niet bepalen of ze blij moest zijn of niet. Ergens juichte ze vanbinnen door deze nieuwe wijsheid, maar stiekem had ze ook gehoopt dat wat ze voelde door magie mogelijk werd gemaakt. Deze hoop werd nu gelijk wreed van haar afgepakt. “Ik wilde dat je dat als eerste besefte, want aura's zijn één van de belangrijkste dingen die een wezen bij zich draagt. Zoals je net gemerkt hebt kan je voelen hoe groot een wezen is, maar ook hoever het zich van je bevindt. Maar als je er verder mee oefent, en dit zal veel tijd vergen en dan bedoel ik ook echt veel, kan je ook leren het karakter er uit te halen. Aura's zijn een bron van informatie en ze zullen nooit liegen. Ze laten zien hoe iemand zich voelt en of degene ziek of gewond is.” Ze nam de tijd om alle nieuwe informatie te verwerken. Zoals Miotas het vertelde, klonken die aura's bijna gevaarlijk aan in haar oren. Ze klonken als iets waar je makkelijk misbruik van kon maken. “Zijn die aura's niet gevaarlijk?” Haar stem klonk onzeker, bang dat ze iets doms zou zeggen. “Ja, in zekere maten wel. Wel voor iemand die niet beseft dat ze er zijn en vijanden heeft die wel beseft dat ze er zijn. Maar er zijn verschillende spreuken en vervloeking die de informatie in je aura onzichtbaar kunnen maken. Om de hele aura onzichtbaar te maken is al een stap moeilijker.” Raion knikte vertwijfeld en bleef voor de rest stil. Al die informatie overviel haar en ze zou tijd nodig hebben om het te verwerken. Ze wist niet wat ze had moeten verwachten over de lessen, maar dit in ieder geval niet. “Ik dacht dat je meer zou vertellen over de verschillende soorten in deze wereld…” sprak ze zachtjes uit. Miotas trok zijn mondhoeken op waardoor zijn mond een glimlach vormde. “Maar dit gaat daar ook over, een aura is het ‘zijn’ van elk wezen.” Net op tijd besefte de leeuwin dat in discussie gaan niet nuttig zou blijken en slikte haar woorden in. Een uitdrukking van ontevredenheid kon ze echter niet verbergen voor de jongen. “Je kan het ook gewoon zeggen dat je meer over magie wilt leren.” Het scherpe antwoord liet haar gezicht weer verbijsterd zijn. Onwillekeurig vroeg het meisje zich af of ze echt zo makkelijk te door zien was. Het antwoord zou voor velen een ‘ja’ zijn. “Goed. Heel makkelijk gezegd kan je elk wezen in twee soorten opsplitsen. Kall, wat magie-gebruikers zijn, en Tor, wat geen magie-gebruikers zijn. Kall zijn wezens die instaat zijn tot spreuken en Tor zullen enkel alleen vervloekingen uit kunnen spreuken.” “Zijn spreuken en vervloekingen niet hetzelfde dan?” Raion zag hoe de jongen tegenover haar zijn wenkbrauwen fronste. Er viel een stilte en ze begreep dat Miotas de juiste woorden zocht om antwoord te geven op haar vraag. “Er zit een subtiel verschil tussen de twee, maar wel een belangrijk verschil. Magie is het vervormen van energie. Als je een spreuk gebruikt, vervorm je eigen energie of de energie die anderen met zich mee dragen. Hiervoor heb je een speciale aanleg nodig die alleen Kall beschikken. Vervloekingen zijn een heel ander verhaal.” De kastanje-kleurige lokken van de jongeman werden voor een paar ademhalingen mee gevoerd door de wind en hij onderbrak zijn woorden. Voor hem zat Raion volledig stil, compleet opgenomen door zijn verhaal. Magie, hij sprak over magie. “Behalve de energie die elk wezen met zich mee draagt, met wezens bedoel ik ook dieren en planten, is er ook energie die deze wezens met elkaar verbindt. Als bliksem tussen iedereen in. Deze energie kan je vervormen met vervloekingen, maar dit brengt wel beperkingen met zich mee. Vervloekingen zijn als een zandkorrel tegen een rots. Maar met duizenden zandkorrels en een verloop van tijd, kunnen de zandkorrels een rots vormen.” Wederom volgde er een stilte. Miotas had niks meer te vertellen en Raion dacht nog over elk woord nog eens goed na. Zeker de laatste zin die Miotas had gezegd. “Dus ik zou met mijn vervloekingen een Kall te baas kunnen zijn?” In haar stem kon je haar onzekerheid horen door schemeren. “Jij bent een Kall.” Onmiddellijk werd haar blik naar de zijne getrokken en ze had gevoel dat alle lucht haar verlaten had. “Wat?” was het enige wat ze uit kon brengen. “Je bent een Kall,” herhaalde Miotas rustig zijn woorden alsof het niks bijzonders was. Alsof dit geen belangrijk nieuws was. Alsof haar hele wereld nu niet veranderd was. “Dat klopt niet. Dat kan niet zo zijn. Ik ben maar gewoon menselijk. Ik heb nooit iets gemerkt van magie. Hoe kom je erbij dat ik een Kall zou zijn? Het slaat nergens op.” De woorden volgden elkaar snel op. Het was maar al te duidelijk hoe het meisje paniek uit straalde, niet in staat om de woorden van de jongeman te geloven. “Mensen kunnen ook Kall zijn. Het heeft daar niks mee te maken.” Dit keer was het Raion die fronste en naar de juiste woorden moest zoeken. Ze was een Kall, ze zou magie kunnen gebruiken… “Yura heeft het me verteld, maar ik had al zo mijn vermoedens. Die warme wind word niet opgemerkt door Tors.” Herinneringen aan haar eerste ontmoeting met Miotas overvielen het meisje. Nog voordat ze de jongen had gezien, nog voordat hij haar polsen had vast gegrepen, had ze inderdaad een warme wind opgemerkt. “Hoe?” Het woord kwam er stuntelig uit, te veel in de war om een hele zin te formuleren. De jongen glimlachte vluchtig en een rilling trok over de rug van het meisje. Nu wist ze ook weer waar ze de jongen mee vergeleken had. Een hyena… en zoals hij nu voor haar zat, met die gevaarlijke grijns op zijn gezicht, kwam dat beeld weer terug. “Je gedachten zijn makkelijk te lezen. ” De woorden kwamen als een klap binnen en toen ze het besefte, gromde ze zachtjes. “Hoe?” Het meisje rees overeind en besefte toen pas dat ze haar wapens bij Kishée had laten liggen. Toen ze stond keek ze op Miotas neer en wist niet of ze door moest vragen of hem aan moest vallen. Hij had ingebroken in haar gedachten zonder dat zij het merkte. Haar maag keerde zich om bij het idee alleen al. “Doe het nog eens.” Ondertussen was Miotas ook opgestaan. Hij deed een stap naar voren, maar leek zich te bedenken en trad weer naar achteren. Een verstandig besluit, want anders was Raion hem zeker aangevallen. “Ik kan je leren om je te beschermen tegen zulke ‘aanvallen’.” De leeuwin staarde hem wantrouwig aan. Ze twijfelde of ze op zijn voorstel moest ingaan of beter zich om kon draaien en maken dat ze weg kwam. Maar iets, een oud verlangen naar verboden kunsten, hield haar tegen en liet haar knikken. Miotas constateerde dit en liep naar haar toe. Voorzichtig, vrezend voor een uithaal van haar kant, pakte hij haar handen vast en trok haar zachtjes naar de grond toe. Met tegenzin liet Raion dit gebeuren en ging weer zitten. Hierop liet Miotas haar weer los en zat zelf ondertussen ook op het zachte gras. “Sluit je ogen weer en concentreer je weer op mijn aura.” Het kostte moeite om zich weer te richten op de energiebronnen. Dat het de eerste keer gelukt was, kwam doordat ze in een diepe meditatie zat en het was moeilijk om dat gevoel weer naar boven te halen. Zeker door de sluipende woede die door haar aderen trok. Na verloop van tijd dwong ze zichzelf op haar ademhaling te letten en merkte hoe de hitte uit haar bloed weg trok. Ja, ze werd weer rustig. Wederom hoorde ze het water en weer kon ze de wind langs haar wang voelen strijken. Na enige tijd begon ze te letten op Miotas. Ze luisterde naar zijn ademhaling en rook die typische geur die hem omringde. En toen, na wie weet hoeveel tijd, voelde ze zijn aura weer. Raion dwong haar trots naar achteren, bang dat het haar concentratie zou breken. In plaats daarvan bleef ze sterk gericht op de aura voor haar. De wind had haar lokken al meerde malen beroerd toen er plots iets veranderde. De aura leek op haar af te komen. Het was niet dat Miotas zich verplaatste, dat wist het meisje zeker, maar de aura alleen kwam op haar af. Uiteindelijk kwam de aura zelfs zo dichtbij dat ze hem letterlijk voelen. Ze kon voelen hoe de energie stevig tegen haar aandrukte en langzaam tot haar door drong. Het voelde beangstigend hoe de stroom in haar bloed leek door te dringen. Het duurde niet lang of Raion begon zich te verzetten. Ze probeerde de aura van zich af te duwen en al snel merkte ze dat alleen deze gedachte al energie kostte. Toch ging ze door. Ze moest en zal die onbekende energie uit haar lichaam verwijderen. Maar hoe meer ze er tegen vocht, hoe meer ze tegen een muur leek aan te lopen. Ergens ver weg, in de achtergrond, kon ze Miotas horen mompelen. Zeiden zijn woorden nou dat hij het vreemd vond? Ongerustheid bekroop het meisje, want ze kon voelen dat wat er ook gebeurde niet ging zoals waarschijnlijk het plan was. Voor even kon ze voelen hoe de aura van de jongen zich terug trok. Maar niet lang daarna drukte de aanwezigheid weer tegen de hare. Verzetten… ze moest zich verzetten. Ze beukte tegen de muur die om haar aanwezigheid heen leek te hangen en ging door hoewel ze merkte hoe haar lichaam zich slap begon te voelen. Ze moest door gaan. Ze mocht niet falen. “Raion!” Een geschrokken uitroep en daarna werd alles zwart.
Hoofdstuk 6.:
“Hoe duur is dat wapen?” De vraag was gericht op de verkoper voor haar. Raion bevond zich tussen de karren van de Reizigers en haar vinger wees naar een zilverkleurige dolk. Het wapen had haar aandacht getrokken door de mooie tekeningen op het gevest en de roodkleurige stenen die er in gelegd waren. Van de eerste blik leek het alsof de dolk naar haar geroepen had. Gister met de lessen van Miotas was ze flauw gevallen. Toen ze wakker werd, bevond ze zich weer in de hut van Kishée. De jongen zelf zat toen naast haar alsof hij had gewacht op haar ontwaken. Na een korte discussie en wat valse blikken, had hij Miotas gehaald. Deze had haar uitgelegd wat er gebeurd was. Tijdens de oefeningen was haar magie op de ene af andere manier geblokkeerd. Alsof een barrière haar er van weer hield om magie te gebruiken. Raion had echter zo hard tegen deze barrière gevochten dat ze haar bewustzijn had verloren. Nu was het al een dag later, ze had gisteren de rest van de dag niks meer gedaan, en stond ze dus bij de kraampjes van de Reizigers. Haar ogen gleden van de dolk af en vielen de verkoper. “Jij kan hem voor vijf zilverstukken mee nemen.” De woordkeuze van de verkoper klonk vreemd in haar woorden. Alsof hij er op doelde dat het wapen voor haar bedoeld was. “Ik bied het dubbele.” Verbaasd keek het meisje op zei en zag een getinte huid. Hij weer… “Dat is niet eerlijk. Ik zag het wapen eerder en bovendien heb jij als krijger al meer dan genoeg wapens. Dus de dolk is voor mij,” begon de leeuwin gelijk een discussie. “Maar ik heb ook het geld om het te kopen en jij niet. De hoogste bieder krijgt hem, zo werkt het in deze wereld mijn kleintje.” “De deal is al gesloten. Het wapen is voor mij.” “Ik bied meer.” Afgunst bekroop haar ogen. Ze wist zeker dat Morthayr alleen de dolk wilde kopen om haar dwars te zitten. Hij kon elk wapen krijgen dat hij wilde, dus waarom moest hij zo nodig dit wapen hebben. Zijn acties waren zo vreselijk. “Ik verkoop het aan de jongedame, zij was eerder.” De verkoper kreeg daarop twee compleet verschillende blikken op zich af gevuurd. Eentje vuil en kleinerend, de ander trots en dankbaar. Verstandig genoeg richtte de verkoper zich op de tweede blik. “De dolk draagt de naam Thyll. Ik vraag je er om met respect mee om te gaan, het is een zeer kostbaar wapen.” “Alsof zij ooit ergens met respect mee om kan gaan,” klonk het mompelend naast haar en Raion dwong zichzelf om diep adem te halen. Immers had zij deze discussie gewonnen, zij had de dolk gekregen en Morthayr niet. Ze leverde de zilverstukken in en toen ze eenmaal het wapen in haar handen had, trok er een koude rilling door haar heen. In gedachten verzonken gleden haar vingers over de inkepingen. Nu ze er beter naar keek, bleken het geen tekeningen te zijn maar een soort letters. “En voor de rest heeft u natuurlijk geen nuttige wapens.” Die lage stem trok haar terug naar de werkelijkheid en het meisje keek even naar de krijger naast haar en liet toen haar blik op de Reiziger vallen. Ze kon bij de verkoper een soort van zenuwen bespeuren, een spanning die ergens door veroorzaakt moest worden. Het was op de manier waarop hij zijn hand gespannen hield en Morthayr opzettelijk niet in de ogen keek. “Morthayr, kom.” Ze wist zelf niet waarom ze dat zei en waarom ze haar hand op zijn arm plaatste en hem zachtjes mee trok. Diezelfde hand kon hem evengoed verwonden, maar voor nu voelde ze dat ze beter afstand kon scheppen tussen hem en de Reiziger. Haar hand was nog steeds op zijn arm gerust toen ze bij de fontein aankwamen, een flink eind van de verkopers weg. “En ik dacht nog wel dat je dood zou neer vallen zodra je me aan zou raken.” Die spottende woorden lieten haar gelijk haar hand terug nemen en ze sloeg afstandelijk haar armen over elkaar. Voor even zocht ze naar een scherp antwoord, maar toen deze niet kwam besloot ze dat beter gewoon compleet stil kon blijven. Ze had zich al omgedraaid en stond op het punt om weg te lopen, toen ze weer zijn stem achter haar hoorde. “Ik wil nog steeds die dolk.” Laaiend draaide ze zich weer terug. “Houd eens op!” Ze hapte naar adem en stapte op hem af. Hij was lang, ze moest naar hem op kijken, maar toonde geen vrees. “Ik heb het wapen. Zet je er over heen en houd gewoon je mond.” De man bleef verrassend kalm ondanks haar uitbarsting. Ongetwijfeld had hij al vaker grauwende welpen voor zijn gezicht gehad. “Je zou niet weten hoe je er mee om moet gaan.” Raion rolde met haar ogen, wilde al weer een reactie geven totdat er plots een rode waas voor haar ogen langs trok. Ze knipperde verbaasd en concentreerde op de rode vlek. Na even staren besefte ze dat het een roodgekleurde vlinder was. “Vuurvlinder…” sprak ze verwonderend uit. Ze waren vroeg dit jaar. “Firrah morth,” werd haar woord in de Oude Taal herhaald. Met haar woede weer weg geëbd keek ze weer naar de getinte man voor haar. “Ken jij de firrah morth?” In haar stem kon je haar verbazing horen. Vanzelfsprekend had ze niet verwacht dat iemand buiten het dorp de zo geheten vuurvlinders zou herkennen. Ze waren zo een typerend verschijnsel voor het dorp dat ze ook maar nooit had gedacht dat ze buiten het dorp ook konden leven. Morthayr knikte en plaatste zijn hand onder zijn kin. Zijn ogen stonden nadenkend, afwezig bijna. “Jouw dorp vereerd de komst van de firrah morth, niet waar?” Dit kon wellicht de eerste, oprechte, vraag zijn die hij aan haar stelde. De roodharige schuifelde voorzichtig een stukje naar achteren en liet haar vingers even door haar lokken glijden. “Klopt, we zien het als de komst van een nieuw leven…” Weer knikte de krijger voor haar en ze kon zien hoe hij op het punt stond om iets te vragen, toen een andere stem zijn woorden afkapte. “Raion, is het goed als de lessen gewoon door gaan vandaag?” Het meisje voelde een hand op haar schouder en zoals ze al verwacht had, zag ze even later Miotas naast haar staan. Met een glimlach begroette ze de jongen, maar keek al snel weer naar de man voor haar. Op zijn gezicht was donder te zien die echter ook weer heel snel verdween. De krijger toverde een charmante glimlach tevoorschijn, die ijzig overkwam door de giftige glinstering in zijn ogen. “Wat een genoegen om een Reiziger te ontmoeten.” Wederom kon Raion de spanning voelen die van de krijger naar de, deze keer een andere, Reiziger oversloeg. Wat voor verleden had Morthayr met de Reizigers? “En wat jammer dat je ons gesprek moest verstoren.” Nieuwsgierig keek het meisje opzij naar Miotas waar ze alleen maar een koele kalmte kon vinden. Hij knikte en pakte haar hand vast. “Laten we gaan, Raion.” Nog voordat ze een protest kon uiten, werd ze mee getrokken door de jongen en lieten ze de oudere krijger achter. “Was dat echt nodig?” vroeg het meisje bedeesd, verward door de ontmoeting tussen de twee heren. Het lag kennelijk niet aan haar dat ze Morthayr niet mocht, de Reizigers leken deze afgunst met haar te delen. “Ja.” Het antwoord was kortaf en ze wist dat ze maar beter niet door kon vragen. Toen ze verder het dorp uit waren, liet Miotas haar hand los en sloeg zijn armen losjes over elkaar. Voor enkelen ademhalingen sprak hij geen woord, voordat hij besloot de stilte te doorbreken. “Heb je gevonden wat je zocht?” Hiermee doelde de jongen op dat Raion had gezegd dat ze eerst deze ochtend naar een wapen wilde zoeken voordat ze naar hem zou komen. De jongen had toegestemd, maar kennelijk had het hem te lang geduurd en was hij haar komen halen. “Ja, ik heb een prachtige dolk gevonden.” Enthousiast door haar vondst, en het feit dat ze het wapen werkelijk had gekregen, maakte ze de dolk los van haar riem en hield hem om hoog. Voor even dacht ze dat Miotas zijn gezicht vertrok, maar voordat ze dit eenmaal bedacht was, was dit al verdwenen waardoor ze zich af vroeg of ze het wel juist gezien had. Waarschijnlijk niet, het zou wel de wind of iets dergelijks zijn geweest. “Dat is een mooie dolk. Oud, zo ver ik kan zien.” Raion kon het niet laten om te grijnzen van oor tot oor. Ze was trots op haar vondst en ze wist nu al dat ze voorzichtig met het wapen om zou gaan en het niet kwijt zou raken zoals met veel van haar dolken gebeurde. “Maar zullen we dan nu verder gaan. Ik wil je meer vertellen over de wereld en niet perse magie, want er zijn belangrijkere dingen.” Onmiddellijk verdween de grijns van haar lippen. “Ik denk niet dat ik vandaag kan.” Ongemakkelijk wendde ze haar blik van de jongen af. Ze wist heel goed dat hij niet blij zou zijn met deze afwijzing. “De vuurvlinders zijn in het dorp gespot en dat betekend dat er voorbereidingen voor het Grote Vuur getroffen moeten worden.” De frons op het gezicht van de jongen vertelde haar dat hij niet begreep waar ze had het over had. Logisch, meestal vielen het bezoek van de Reizigers niet gelijk met het Grote Vuur. “Het Grote Vuur is een viering die eens in de vier seizoenen plaats vindt. Het is een verering van het leven. Alle dorpelingen helpen twee dagen met het opbouwen en dan op de avond van de tweede dag, is er een groot vuur net buiten het dorp. Er zal muziek zijn, mede en oude verhalen. Het Grote Vuur is echter alleen voor de dorpelingen die minstens zestien zomers of winters hebben mee gemaakt. Dat betekent dat dit mijn eerste jaar is.” Haar stem was zacht toen ze er over vertelde. Aan het Grote Vuur kleefde alleen maar goede herinneringen. Alle kinderen bleven immers achter in het dorp en speelde de hele nacht spelletjes totdat de ouderen eindelijk in de ochtend terug keerden naar het dorp. De vorige keer had ze lange verhalen van Kishée moeten aan horen over het geweldig het wel niet geweest was. Met zijn inmiddels al zeventien winters was hij ouder dan haar en kon er de laatste keer bij zijn. Zijn verhalen hadden haar nieuwsgierig gemaakt. De jongen had de avond immers omschreven als magisch. Magisch… Het woord leek als een bel te echoën in haar hoofd. Haar gedachten waren afgedwaald naar het Grote Vuur. Ze stelde voor hoe het vuur tegen haar huid zou branden en vroeg ze af welke liederen er gezongen zouden worden. “Dus ik ben je voor twee dagen kwijt.” De peinzende woorden haalden haar ruw uit haar fantasieën. Voor haar zag ze Miotas staan en zag hoe zijn kastanje-kleurige haren werden mee gevoerd met de wind. Raion kon niet bepalen of hij er nadenkend of teleurgesteld uit zag. Het was opvallend moeilijk om te zeggen wat de jongen op welk moment dan ook voelde. “Ik wil dit niet missen.” Haar reactie was kortaf en het was maar al te duidelijk dat ze weigerde om alsnog deel te nemen aan die zogenaamde lessen. Niet als ze daardoor het Grote Vuur zou missen. Dat ging haar te ver. “Ik begrijp het.” Raion was verbaasd. Ze had meer gestribbel verwacht, een tegenwoord hier en daar. In plaats van stemde de jongeman gelijk in. Nadat ze even van haar stuk was gebracht, knikte ze tevreden. “Mooi zo. Dan keer ik nu weer terug naar het dorp om te kijken wat er gedaan moet worden.”
Laatst aangepast door Raion op wo jul 18 2012, 14:28; in totaal 1 keer bewerkt
Onderwerp: Re: [V] Leeuw en Slang wo jul 18 2012, 13:34
Hoofdstuk 7.:
Het vuur brandden tegen haar huid, maar het stoorde haar niet. Het was een welkome verwarming op deze koude nacht. Om haar heen zaten haar dorpelingen, gekleed in hun beste kleding. Zij zelf droeg een oude jurk die ooit van haar moeder was geweest. De jurk was ivoorwit en gaf haar huid een bruine tint die anders ontbrak. Naast stond Kishée tegen een boom aan geleund, zijn armen ongeduldig over elkaar heen geslagen. Hij droeg een lange broek met de kleur van kersenmede en een jas gemaakt uit leer met een kraag van berenbont. Aan zijn riem waren meerdere wapens vast gemaakt zodat hij er uitzag als een krijger die elk moment ten oorloog kon vertrekken. Ze wilde net aan hem vragen, wat er zou gaan gebeuren, toen een dof getrommel haar aandacht trok. Ze kon niet bepalen waar het geluid vandaan kwam, maar zag wel hoe het vuur er op leek te reageren. Het werd groter, feller. In de verte klonk het gehuil van een of ander beest en er trok een rilling over haar rug heen. Het was begonnen. Ze voelde het in haar bloed. Het was begonnen. Een van de vrouwen stond op en begon te zingen. Het was in de Oude Taal en de meeste woorden verstond de leeuwin niet, maar ze werd even mee gevoerd door het gezang. Al snel vielen meerdere dorpelingen de vrouw bij en klonk het oude volkslied door het hele woud. Het ritme van de trommels verhoogde en Raion kon voelen hoe ze in een soort roes belanden. Het vuur in combinatie met de muziek werkte hypnotiserend op haar. Toen ze dat besefte, kon ze niet anders dan hard lachen en opstaan. Met een grote grijns pakte ze de handen van Kishée vast en trok hem dichter naar het vuur toe. Nooit had ze van dansen gehouden, maar deze keer leek haar lichaam op zichzelf te bewegen. Al snel volgden meerdere mensen haar voorbeeld en ontstond er een groep die met veel gedraai om het vuur heen danste. De danspassen waren simpel, het waren de dansen die ze als kindzijnde geleerd hadden, maar deze keer leken ze wel magisch. Het gedraai, het naar achteren lopen, het aannemen van een nieuwe partner: het leek buitenaards. Magisch. Wederom liet de leeuwin een lach ontsnappen en draaide door naar haar volgende partner en zag dat het Yoär was. Een wilde grijns was de enige begroeting die de jongeman kreeg. “Vermaak je je?” Ze wist niet hoe zijn stem boven de herrie uit kwam, maar ze hoorde hem helder. Misschien omdat hij zo dichtbij stond. Maar ze kon niet de adem vinden om te antwoorden, zo fanatiek was ze bezig met de dans. Dus knikte ze en draaide nog een keer om hem heen. De jongeman liet een kleine lach zien en pakte haar hand om haar een rondje te laten draaien. Echter was Raion al zo duizelig van het gedraai, dat ze struikelde en tegen hem aanviel. Ze liet een kleine gil horen en schuifelde gelijk naar achteren. “Sorry Yoär,” zei ze met verheven stem om boven de trommels uit te komen. De jongen schudde zijn hoofd, ‘maakt niet uit’, en trok haar mee uit de menigte. Het tweetal plofte neer op een boomstam en Raion rekte zich uit. “Ik vermoedde dat je wel een rust kon gebruiken.” De zachte stem van de jongen klonk zingend in haar hoofd. “Het ging prima,” protesteerde ze zachtjes meer bleef wel zitten. Hoewel? Zitten? Zelfs nu ze zat, lukte het haar niet om compleet stil te zitten. De wereld leek om haar heen te tollen, waardoor zijzelf rondjes begon te draaien met haar lichaam. Yoär was slim genoeg om zijn commentaar voor zich te houden, het lag ook niet in zijn karakter om kritiek te leveren, en staarde alleen maar naar de menigte voor zich. “Je moet dit echt proeven!” Plots zat Nanyr naast haar. In haar handen hield ze twee glazen met een donkergekleurde vloeistof. Twijfelend pakte Raion een van de glazen aan en keek wantrouwend naar het vocht dat er in zat. “Wat is dat?” Ze bracht het glas naar haar gezicht en rook er aan. De kruidige geur trad onmiddellijk in haar neus in en leek haar gedachten nog meer te vervagen. “Een soort mede, maar dan anders. Ik heb het vandaag gekocht van de Reizigers en het smaakt heerlijk.” Aan de stem van de blondine te horen, had de drank ook een sterkere uitwerking dan mede. Raion twijfelde voor een ademhaling. Veel zin om complete controle te verliezen had ze niet, maar tegelijkertijd besefte ze dat ze toch al in een soort roes zat. Daarom bracht ze het glas naar haar mond en nam een slok van de sterk-ruikende drank. Wat het ook mocht zijn, het kwam met een dreun binnen. Maar het smaakte te lekker om het drinken gewoon weg te zetten, dus na een paar gulzige slokken was het glas al weer leeg. De wereld om haar heen leek nu echt in een soort roes te veranderen. Eerst kon ze nog makkelijk de mensen van het vuur onderscheidden, maar nu leken ze een te zijn. De dansen personen waren niks anders dan vlammen en het vuur was niks anders dan mensen. Voorzichtig stond het meisje op en was verrast dat dit ging. Ergens werkte haar rationele zin nog en had ze verwacht dat de wereld om haar heen zou tollen. Dit gebeurde dus niet. Daarom draaide ze zich trost om naar Nanyr, die in de lach schoot om de blik van Raion. Raion lachte met haar mee en draaide zich weer om naar het vuur. Dansen, ze wilde weer dansen. Ze wilde één worden met de vlammen zoals alle mensen die dansten leken te doen. Dus begaf ze zich weer tussen haar dorpelingen en het duurde niet lang of ze was weer in de wilde danspassen van de dans verwikkeld. Tijd leek geen begrip meer, plaats net zo min. Het enige wat nog echt tot haar doordrong was de hitte van het vuur en het bewegen van haar voeten. Ze wist niet hoeveel tijd er al gepasseerd was, toen ze weer bij Kishée terecht kwam. “Hoe gaat het?” Zijn stem leek te vervormen en het lukte de roodharige niet om de betekenis van zijn vraag te bepalen. Dus dansten ze maar met hem en gaf geen antwoord. Ergens was ze het al weer vergeten dat hij sowieso iets gezegd had. Na een aantal draaien was het tijd voor haar volgende partner, maar een ferm greep bij haar elleboog hield haar tegen. Niks meer dan een vragende ‘ha’ kon haar mond niet verlaten totdat ze al weer uit de menigte werd getrokken. “Kishée, ik wil dansen,” begon ze te mompelen als een klein kind dat niet kreeg wat ze wilde. Ondanks dat trok de jongen haar verder mee, weg van het vuur. De muziek werd al zachter en de trommels veranderden in een zacht geroffel wat het meisje vertelde dat ze al een stuk van het Grote Vuur verwijdert waren. De jongen duwde haar zachtjes op grond. “Ik wil terug,” ging haar protesteren echter ongestoord verder. Een diepe zocht klonk als reactie. “Nee, je moet even rust nemen. Je bent al veel te ver heen.” De jongen zakte naast haar neer op het zachte gras. Raion zelf liet haar koppigheid varen en plaatste haar hoofd tegen haar knieën. Nu pas merkte ze hoe zeer haar hoofd bonkte. De drank had kennelijk nare bijwerkingen. “Je moet altijd met alles tot het uiterste gaan.” Wederom bleef het meisje stil, maar deze keer drongen de woorden wel werkelijk tot haar door. Deze keer begreep ze de betekenis wel, maar koos er alsnog voor om geen reactie te geven. Haar pijnlijke hoofd eiste nu haar aandacht op. Het duurde flink wat ademhalingen voordat de roes in haar hersenen weg trok en ze weer durfde haar hoofd op te tellen. Met wazige ogen keek ze om zich heen en ontdekte dat Kishée vlak naast haar plaatst had genomen. Zijn bezorgde ogen waren, vanzelfsprekend, op haar gericht. “Waarom zorg je altijd zo goed voor me, Kishée?” Ze kon zien hoe de jongen zijn gezicht vertrok toen hij haar vraag hoorde en zijn blik afwende. Zijn hand gleed even achteloos door zijn donkere lokken voordat hij haar weer aan keek. In zijn ogen lag een vastenberadenheid waarvan Raion de achterliggende betekenis niet kon voorspellen. “Weet je dat echt niet?” Met die woorden plaatste hij zijn hand op de hare en leunde naar voren. Raion wilde het oogcontact verbreken dat naar haar mening te intens werd, maar leek als verdoofd erbij te zitten. “Nee.” De jongen leunde nog iets meer naar voren en plaatste zijn hand tegen haar wang aan, waarop Raion automatisch iets in elkaar dook. Hij liet zich echter niet afschrikken door haar reactie en kwam nog wat dichterbij zitten. Zenuwachtig, niet wetend wat de jongen van plan was, kneep ze in zijn hand wat Kishée weer als een verkeerd tegen opvatte dat hij door moest gaan. “Raion…” Zijn stem klonk hees toen hij haar naam uitsprak alsof het hem veel moeite kostte om zich in te houden. Nu pas sloeg hij zijn ogen weer naar beneden, maar de spanning tussen de twee verdween niet. Als ze goed keek, kon ze zien hoe de wangen van de jongen rood gekleurd waren. Ze kon haar hart in haar ribbenkast voelen kloppen. Haar instincten vertelde dat er iets zou gebeuren en ze bereide zich voor op een aanval. Haar spieren spanden zich aan, haar hand verdween naar de dolk die als gewoonlijk op haar heup gebonden zat. Plots voelde ze een druk tegen haar mond aan. Het duurde even voordat ze besefte dat het Kishée was die naar voor was gekomen en nu zijn lippen tegen de hare aan hield. Onmiddellijk stoof de leeuwin naar achteren, haar vingers ondertussen al stevig om het wapen heen geklemd. “Wat doe jij nou?” Schreeuwde ze in paniek uit. De jongen zijn gezicht bleef eerst neutraal totdat er opeens een brutale grijns doorbrak. “Ik kuste je,” zei hij trots alsof hij net een beer gevangen had. “Waarom?” Deze vraag werd niet zo snel beantwoord en ze kon zien hoe de jongen twijfelde. Hoe hij meerdere woorden leek te overwegen en tegelijkertijd zocht naar de moed om ze te zeggen. “Omdat ik je als meer dan alleen een vriendin zie.” Raion slikte en liet het antwoord op haar inwerken. Ergens had ze het moeten verwachten, maar alsnog kwam het als een shock binnen. Zij en Kishée… ze waren al zolang bevriend, hoe konden die gevoelens zomaar overslaan? Langzaam stond ze op, haar ogen wantrouwig op de jongen onder haar. Ze wist niet hoe ze moest reageren: wat er van haar verwacht had en wat ze werkelijk voelde. Ondertussen nam Kishée de tijd om ook op te staan, maar kwam niet dichterbij. Deze keer voelde hij de spanning die in de lucht hing. “Ik haat je.” De woorden werden gevolgd door een harde klap. De hand van de leeuwin gloeide nadat ze de jongen in zijn gezicht had geslagen. Haar ogen stonden woedend. Hoe durfde hij zomaar hun vriendschap weg te gooien? De jongen zelf stond er als verslagen bij. Niet instaat om te reageren. Raoin bekeek hem nog één keer goed, voordat ze zich omdraaide en weg rende. Ze wilde weg hier. Weg van het Grote Vuur. Weg van die rare drank. En boven alles: weg van Kishée die zich niet gedroeg zoals hij zich te horen te gedragen.
Voor een tijdje was het enige wat tot haar doordrong het dreunen van haar eigen voetstappen. Ze rende zo hard als ze kon. Ze rende zoals ze nog nooit gerend had. Ze deed haar best om takken te ontwijken, maar ze kon het niet voorkomen dat ze als nog wat sneeën op liep. Ze was compleet buiten adem toen ze eindelijk in het dorp belandde. Ze liet zichzelf op haar knieën vallen en begon naar adem te happen. Traag trok de chaotische roes uit haar gedachten. Rustig rees ze weer omhoog en keek om zich heen. Het was vreemd… De stilte in het dorp drong nu pas tot haar door. Ze hoorde niet het gegil van de kinderen, ze hoorde niet hun gelach. Bovendien was er een vreemde mist die steeds van kleur leek te veranderen. Dan groen, dan paars. Onzeker trad de leeuwin enkele stappen naar voren, haar ogen zoekend naar kinderen. Waar waren ze? Was er soms iets gebeurd? Het meisje kromp in elkaar toen ze opeens wat voetstappen hoorde. Haar blik gleed naar de plek waar het geluid vandaan kwam en zag een lange gedaante in de mist verschijnen. Een gedaante van iemand die absoluut geen kind meer was. Voorzichtig liep ze verder naar voren, op het persoon af. “Wie ben jij?” Ze kon horen hoe haar stem trilde en vervloekte zichzelf er om. “Ik ben het,” tegen haar eigen wil herkende ze de stem gelijk. Het duurde niet lang of ze was dichtbij genoeg om te zien dat ze gelijk had. “Morthayr.”
Laatst aangepast door Raion op wo jul 18 2012, 14:28; in totaal 1 keer bewerkt
Onderwerp: Re: [V] Leeuw en Slang wo jul 18 2012, 13:34
Hoofdstuk 8.:
Op het moment dat ze hem herkende, leek de mist weg te trekken. Ten minste: de mist direct om hen heen. Als de leeuwin om zich heen had gekeken, had ze gezien dat de rest van de mist juist dikker werd. Maar dit deed ze niet. Haar complete aandacht werd opgeëist door de man voor haar. Misschien was het nog een uitwerking van de sterke drank, maar de man wekte een andere indruk bij haar. Vertrouwd bijna, aantrekkelijk wellicht. “Morthayr, alles komt zo vreemd op me over en dan heb je ook nog Kishée die zich raar gedraagt en...” Voordat ze het zelf in de gaten had, stond ze tegen de krijger aan met haar hoofd tegen zijn borst gedrukt. Ondertussen mompelde ze maar door en merkte het geen eens dat hij zijn armen om haar heen sloeg. “Het komt goed, leeuwtje. Het is allemaal goed,” suste hij haar verwarring. De woorden zorgden in ieder geval dat het meisje stopte met ratelen. “Kom anders met mijn mee, mijn kleintje.” Het aanbod bracht het rationele in Raion terug. Ze had het idee dat haar bloed bevroor en het duurde niet lang of ze zette een stap naar achteren. “Wat?” “Kom mee. Ik kan je zoveel meer bieden dan dit dorp. Nieuwe werelden, geld, macht.” De man liet een stilte vallen voordat hij verder ging. “Magie.” De leeuwin schudde wild haar hoofd en deed nog wat stappen naar achteren – weg van de man. “Nee, ik ga niet mee...” De man deed een stap naar voren en schonk haar een glimlach. Maar zijn ogen deden niet mee. Zijn ogen stonden en koud en gefrustreerd. “Mijn liefste, je kan mijn geduld beter niet testen en dit zal mijn enige waarschuwing zijn. Dus ga je mee?” “Nee.” De krijger voor haar schudde zijn hoofd alsof het het spijtig vond en liet een zucht horen. “Dan heb je het zelf zo gewild.” Na die woorden begon de man te veranderen. Hij werd langer. De kleur verdween uit zijn huid. Zijn kleding werd anders. Er verschenen veren en kralen in zijn haar. Zijn haar groeide tot ver bij zijn onderrug. En als laatste waren die typerende ogen. Die giftige, groene ogen. Als een klap kwamen haar herinneringen terug. De herinnering aan die ene ochtend bij het meer en de reden waarom ze Morthayr bij hun eerste ontmoeting had aan gevallen. Ze wist alles weer en ze kon het besef door haar aderen voelen stromen. Vlak na de herinneringen overviel een woede haar. Een withete woede die haar compleet verblindde. Hij was het wel. Een grom rees op vanuit haar keel en het meisje sprong naar voren. Haar handen vonden de keel van de man en begon hem te wurgen. Ze kon voelen hoe ze zijn luchtwegen dichtkneep. Nog nooit had ze met haar handen gedood, altijd had ze wapens gebruikt. Sowieso had ze nog nooit mensen vermoord. Maar dat waren niet de gedachten die door haar hoofd gingen. Nee, maar een woord weerklonk in haar hoofd. Gevaar. Als ze niet zo verblind was geweest door haar woede, was het haar opgevallen dat de man zich totaal niet verzette. Een normaal persoon zou gesparteld hebben en haar op ze minst geprobeerd weg te duwen. De krijger deed dit beiden niet. Het duurde niet lang of ze voelde geen hartslag meer en pas toen trok de woede weg uit haar hoofd. Wat had ze gedaan? Met grote ogen liet ze de man los die levenloos op de grond viel. Wat had ze gedaan? Verslagen liet ze zich op de grond zakken en keek naar het lichaam voor haar. Terwijl ze er naar keek, gebeurde er iets vreemds. Het lichaam leek op te lossen in duizenden lichtjes die zo fel schenen, dat de leeuwin gedwongen werd haar ogen te sluiten. Toen ze ze weer opende, lag het lichaam van Morthayr niet meer voor haar. Haar ogen vonden een klein lichaam: het lichaam van een kind. Die blonde krullenbol herkende ze meteen. “Wior!” schreeuwde ze het uit en tilde het lichaam van het kind op. Haar vingers gleden naar zijn pols, maar haar angsten werden bevestigd. De jongen was dood. Zoute tranen begonnen over haar wangen te stromen. De laatste keer dat ze zo hard gehuild had, was bij het verlies van haar ouders. Ze drukte het dode lichaam van de jongen tegen haar aan en slaakte kreten naar de lucht. Kreten vol vervloekingen richting de magiër, kreten met verzoekingen naar Irah om het leven van de jongen terug te geven. Maar de meeste kreten waren woordloos en alleen een uiting van haar verdriet. Wat had ze gedaan? Zo zat ze daar totdat de eerste zonnestralen het dorp begonnen te verwarmen. Ergens achter haar hoorde ze voetstappen. De dorpelingen kwamen terug van het Grote Vuur. Het duurde niet lang of ze zouden haar zien met de dode jongen op haar schoot. Wat zou zeggen? Ze kon haar vreselijke daad niet ontkennen. Ze had het jonge kind vermoord. Het besef liet haar tranen weer stromen, die voor even gestaakt waren. Het duurde inderdaad niet lang of ze voelde een hand op haar schouder en hoorde vervolgens geschrokken uitroepen. Wie het ook was, degene zag ongetwijfeld de blauwe, opgezette nek van de jongen en de bleke kleur op zijn wangen die maar een ding konden betekenen. Wat had ze gedaan?
Hoofdstuk 9.:
“Hierbij verban ik, dorpshoofd van het Dorp, Raion dochter van Iliana uit het dorp. Deze verbanning geldt net zolang dat wij haar naam zullen herinneren en het persoon in onze gedachten naar voren kunnen halen. Zij wordt verbannen op gronden dat haar agressieve uitbarstingen deze keer te ver zijn gegaan. Zij wordt verbannen op gronden van moord van een kind. Door de vreselijkheid van deze daad, zullen wij haar naam altijd onthouden en zal ze nooit meer terug kunnen keren. Raion dochter van Iliana, pak je spullen en vertrek meteen. En boven alles: kom nooit meer terug. Het Dorp is vanaf nu gesloten voor jou. Als we je aan treffen in het omringde bos, of het in het Dorp zelf, hebben de krijgers de opdracht om je te doden. Wees gegroet, Raion dochter van Iliana.”
Laatst aangepast door Raion op wo jul 18 2012, 14:29; in totaal 1 keer bewerkt
Onderwerp: Re: [V] Leeuw en Slang wo jul 18 2012, 13:35
Deel 2 Nieuwe Waarheden.
Hoofdstuk 10.:
Een tak knapte onder haar laars en het meisje keek gespannen naar het hert voor haar. Het dier gooide zijn hoofd omhoog en draaide met zijn oren, maar besloot dat het geluid geen dreiging vormde en ging verder met grazen. De goudkleurige ogen van het meisje vielen op de jongen naast haar. Zijn kastanjekleurige haar was net zoals het hare vast gebonden in een staart, wat het jagen makkelijker maakte. Zo hadden ze tenminste geen last van plukken haar die in de weg zaten. De jongen keek haar koel aan en knikte. Dit was voor haar het teken dat ze haar pijl op haar boog kon zetten en deze vervolgens kon spannen. Het volgende moment vloog de pijl door de lucht en hoewel het dier het geluid opmerkte, was hij te laat om te vluchten. De pijl trof hem in zijn hals en dat was genoeg om het dier te doden. Het tweetal trad uit de bosjes waarin ze hadden gezeten en liepen op het dode hert af. De roodharige bukte en trok de pijl uit de hals van het dier, maar stond daarna weer snel op. Daarmee gaf ze de jongen de ruimte om het hert bij zijn poten te pakken en over zijn schouders te gooien. “Terug naar het kamp?” Haar stem was sinds lange tijd weer helder. Het had een half seizoen geduurd voordat ze weer praatte en daarna nog een heel seizoen voordat het verdriet eindelijk uit haar stem was verdwenen. De jongen knikte en begon al te lopen. Het meisje bleef nog even achter en keek om zich heen. Het hert was jong geweest, maar ergens was nog bang om een jonkie te voorschijn te zien komen. Toen dit niet het geval was, volgde ze de jongen. Het duurde niet lang of ze waren bij het stuk wat ze hun kamp worden. Het was gewoon een kleine open plek in het bos waar in het midden de restanten van een kampvuur lagen wat ze elke avond aan staken voor veiligheid en warmte. De twee gingen aan andere kanten van het vuur zitten. Een praktische keuze zodat ze beiden kanten van hun kamp konden verdedigen mocht het nodig zijn. Niet dat ze ondanks hun velen reizen nog enig werkelijk gevaar waren tegen gekomen. Misschien kon die ene keer met de ontmoeting van de beer die één klauw miste onder gevaar gerekend worden. De beer was heel dichtbij gekomen, maar net op het punt dat Raion besloot dat hij te dichtbij kwam en van plan was geweest om hem neer te schieten, was het grote dier verder getrokken. Geen echt gevaar dus. De jongen was ondertussen bezig met het villen van het hert. De huid zouden ze achter laten als ze verder trokken: voedsel voor dieren die het vonden. Het meisje riep rond het kamp en verzamelde droge takken voor het kampvuur. Toen ze hier mee klaar was, gooide ze de takken bij de rest neer en knielde er voor. Ze spreidde haar handen er naar uit en een geconcentreerde blik nam bezit van haar gezicht. Ze haalde eerst diep adem voordat ze een poging durfde te wagen. “Duran.” Haar stem was bevelend. Je kon het commando er gemakkelijk in herkennen en toch gebeurde er niks. Gefrustreerd door de eerste tegenslag beet het meisje op haar lip. “Duran.” Haar ogen verlieten de takken nog geen seconde. Het meisje met de vurige lokken durfde het amper aan om te knipperen en alsnog gebeurde er niks. De jongen tegenover haar staakte intussen waar hij mee bezig was, het in stukken snijden van de prooi, en keek naar het meisje. “Je kan beter een vervloeking proberen dan een spreuk.” Als enige teken dat ze hem gehoord had, trok het meisje alleen haar schouders op. De jongen rolde met zijn ogen en ging verder met het snijden van het vlees. Deze discussie had hij al te vaak gevoerd. “Duran.” Wederom was er niks wat gebeurde. Hoewel niks niet compleet klopte. Er gebeurde wel degelijk iets. Ze kon voelen hoe ze op een soort van muur stuitte die er voor zorgen dat ze haar energie niet kon omvormen. Ze kende deze muur inmiddels maar al te goed en wist er maar niet door heen te komen. De jongen keek weer naar haar en zag hoe de kleur uit haar wangen begon weg te trekken en kon haar intense strijd met zichzelf bijna voelen. Een zucht verliet zijn lichaam. “Duran.” Onmiddellijk vatten de takken vlam en het meisje keek er ontsteld naar. Beledigd sloeg ze haar armen over elkaar en wendde haar blik af. “Waarom lukt het jou wel altijd?” In die woorden kwam haar verwijt maar al te duidelijk over. De jongen was slim genoeg om er niet op in te gaan en ging verder met zijn bezigheden. Hij was nu bezig met het graven van een gat en dat te bedekken met bladeren. Op die bladeren kwamen de stukken vlees te liggen die ze nu niet zouden eten en daarover weer een laag bladeren om vervolgens het gat weer dicht te gooien met aarde. Dit alles zou wilde dieren op afstand houden en er voor zorgen dat het vlees niet ging rotten. “Mis je de Reizigers, Miotas?” Verbrak het roodharige meisje de stilte die gevallen en haar niet beviel. Nog steeds kon ze er niet tegen als het te rustig was, als de stilte te scherp in haar oren door drong. De jongen strekte zijn lange lichaam eerst voordat hij zich naar haar om draaide. “Niet echt, ik hoorde ook nooit werkelijk bij ze. Ik was geen Reiziger, mijn pad was alleen even verwikkeld met die van hun.” De leeuwin knikte en haar gedachten dwaalden af. Toen ze verbannen was uit haar dorp, waren het de Reizigers geweest die haar hadden opgevangen. Yura had haar onder bescherming genomen en voor enkele maanwisselingen hadden Miotas en zij met ze mee gereisd, totdat het tweetal een andere kant op ging. Ze werd terug naar het hier en nu gebracht door een sterke geur die haar neus bekroop. De jongen was twee plakken vlees gaan braden wat hun avondeten zou zijn. Het meisje trok even haar wenkbrauw op en liet haar wang verveeld op haar hand zakken. De laatste dagen gebeurde er zo weinig... “Ga je ooit nog eens verder met die zogenaamde lessen van je?” Miotas lachte zachtjes toen hij de spot in die ene vraag hoorde, want hij wist dat leeuwin in feiten nieuwsgierig was. Ze was de eerste keer niet happig geweest op zijn lessen, maar ondertussen had ze beseft dat de jongen veel meer wist dan ze eerst dacht. “Waar wil je dan dat ik over vertel, Raion?” Onwillekeurig trok ze weer haar schouders op en haalde een lap vlees uit het vuur en begon er op te kauwen. Na een paar happen flitsten haar ogen tussen de vlammen door naar Miotas. “Vertel eens over de verschillende wezens die op deze wereld wonen. Je hebt ooit laten vallen dat mensen niet de enige zijn.” De jonge was ondertussen ook gaan eten en at eerst zijn vlees op voordat hij haar vraag, hij zag het niet als een eis, zou beantwoorden. “Op deze wereld heb je naast energieën ook elementen. Elementen die elkaar verzwakken, maar ook versterken en elkaar nodig hebben. Zodra één van de elementen mist, is leven onmogelijk. Er zijn er zes en je hebt ze alle zes nodig.” Raion was stil gevallen en luisterde geduldig. Dat was tenminste iets wat hij haar had kunnen leren: stil zijn en geduld hebben. Toch besefte hij maar al toe goed dat haar roekeloosheid er waarschijnlijk nooit uit zou gaan. “Je hebt water, vuur, lucht, aarde, duister en licht. Elk van deze elementen worden vertegenwoordigt door een verschillend wezens. Sky'alls voor het water, vurna voor het vuur, illians voor de lucht, tirren voor de aarde, ga'als voor het duister en de mensheid voor het licht.” De leeuwin fronste bij deze nieuwe informatie. Ze had altijd alleen maar mensen gekend en hoewel mensen zeker niet altijd voorspelbaar waren, voelde het opeens zo normaal nu ze ontdekte dat er nog zoveel andere wezen bestonden. “En planten en dieren dan?” De jongen schudde zijn hoofd. “Die zijn niet zo makkelijk onder te verdelen. Ik denk dat het komt doordat hun ziel anders dan bij de wezens die ik net genoemd heb. Minder rationeel kan ik het beste zeggen, hoewel dat moeilijk te geloven is als je ooit een gesprek hebt gehad met een eeuwenoude eik.” Die laatste opmerking legde het meisje onmiddellijk naast zich neer. Ze was ondertussen gewend geraakt aan de soms ronduit vreemde dingen die de jongen zei en had geleerd om er niet naar te vragen. Een duidelijk antwoord kreeg ze toch niet. “Vertel eens meer over een van die wezens.” Ja, hij had haar interesse gevangen en voor even was haar verveling verdwenen. De jongen toonde een vluchtige glimlach voordat hij antwoord gaf. “Laat ik dan maar beginnen met de sky'alls – daar ken je er immers al een van. Ten eerste leven sky'alls velen malen langer dan een mens en ze zijn altijd een Kall. Meestal nog een sterke Kall ook. Ze hebben altijd grijs of wit haar wat hun vaak er ouder uit doen zijn dat ze in werkelijkheid zijn. Voor de rest is hun lichaamstemperatuur opmerkelijk laag waardoor ze vaak gekleed in gaan in warme kleding, zelfs midden in de zomer.” Toen Miotas zei dat ze er al een kende, had Raion al zo haar vermoedens. Maar toen de beschrijving vorderde, wist ze het zeker. Een grijns vormde zich op haar lippen. Blijkbaar kende ze niet alleen maar saaie, standaard mensen. “Yura.” De jongen knikte als teken dat ze juist zat. Nu ze het wist, was het ergens ook wel logisch. Yura had een gratie, een uitstraling die je niet als menselijk kon omschrijven. Ergens stoorde het de leeuwin dat ze dat nu pas besefte. “En ga'als dan? Wat voor wezens zijn dat?” Vol goede hoop keek ze weer naar Miotas. Ze vond het onderwerp fascinerend. Haar teleurstelling was dan ook groot toen de jongen zijn hoofd kort schudde. “Nee, het is laat. Laten we gaan slapen.” “Maar,” wilde ze tegen hem in gaan, maar haar woorden werden afgekapt door de blik die de jongen haar door het vuur heen stuurde. Koud en hard. In zichzelf mokkend pakte Raion haar dierenhuid en ging er onderliggen, aan de andere kant van de vlammen kon ze Miotas horen gniffelen. “Is er iets grappig?” “Alleen maar dat je irritatie soms heel komisch kan zijn.” Het meisje zuchtte diep en trok de huiden over haar hoofd en draaide haar rug naar de jongen toe. “Ik zou het op prijs stellen als je niet mijn gedachten zou lezen,” wierp ze hem nog toe voordat ze haar ogen sloot. De slaap overviel haar sneller dan ze verwacht had. Kennelijk was ze moeier dan ze dacht en voordat dat ze het in de gaten had, sliep ze al.
Een zacht geritsel wekte haar. In plaats van dat ze haar ogen opende, zocht ze met haar vingers haar dolk, Thyll, en omklemde deze. Ze concentreerde zich op het geluid en besefte dat het niet veroorzaakt werd door de wind of door een klein dier. Daarvoor was het geluid te sterk aanwezig. Haar gedachte gleden uit naar Miotas en Raion wist dat hij dit zou opmerken en dat hij er ook wakker van zou worden als hij dit nog niet het geval was. Vervolgens wachtte ze in complete stilte totdat er iets gebeurde. Plots klonk er een kreet en de leeuwin sperde haar ogen op. Ze kon nog net zien hoe een gedaante op Miotas af sprong, maar de jongeman was sneller dan de belager kennelijk verwacht had en Miotas rolde opzij. Tijdens zijn draai, wist hij de arm van de aanvaller te pakken en drukte deze op de grond. Toen Raion eenmaal om het vuur was gerend, zat Miotas al op de belager en duwde zijn pols ferm de aarde in. Het meisje hurkte naast het gezicht van de rover neer en drukte de punt van haar dolk tegen zijn wang aan. “Joch, je hebt de verkeerde mensen uitgekozen om te overvallen.” Het lichaam van degene onder Miotas was inderdaad het lichaam van nog een jonge jongen. Hij was waarschijnlijk maar een paar seizoenen jonger dan haar. Criminelen werden kennelijk steeds jonger deze dagen. De jongen probeerde onder het lange gelaat van Miotas uit te komen, maar het was tevergeefs. Een pijnlijke gil verliet hem zelfs toen Miotas het kind harder tegen de grond onder hem drukte en de jongen staakte daarop zijn pogingen om te ontsnappen. “Laat me los! Ik wilde jullie niet overvallen, maar ik had geen keus. Mijn dorp is plat gebrand door Honger en ik moet aan eten zien te komen voor mijn zusjes.” Het tweetal wierp elkaar een veel betekende blik. Het was niet de eerste keer dat ze de naam Honger, of Mirreen volgens de Oude Taal, voorbij hoorden komen. Honger was een bende die overal terreur achter liet, maar het was nog niemand gelukt om werkelijk het bestaan van de bende te bevestigen omdat niemand ooit een bendelid had gezien. Na die blik van herkenning, veranderde de blik van de jongen met de kastanjekleurige lokken naar vragend. 'Los laten?' Raion knikte maar en stond op. Miotas zelf stond ook op met een sierlijke beweging en de jongen onder hem kroop gelijk achteruit. Raion zag hoe het kind er al weer vandoor wilde rennen, maar hield hem nog tegen door haar hand tegen zijn borstkas te plaatsen. “Wacht.” Na dat ene woord draaide ze zich om en de jongen bleef als versteend staan, kennelijk bang voor het tweetal. Raion haar ogen zochten ondertussen de grond af en vonden de plek waar Miotas het vlees eerder op de avond had begraven. Het meisje liep er op af en groef het voedsel op om er een groot gedeelte uit halen wat ze vervolgens aan de jongen overhandigde. “Voor je zusjes.” De jongen knikte en rende er vervolgens vandoor, opgelucht dat hij er veilig van was gekomen. Raion zag dat Miotas haar met zijn typerende glimlach aan keek en ze draaide zich ongemakkelijk van hem af en liep terug naar haar kant van het vuur. “Wat? Ik ben niet altijd de slechtste hoor, hoewel jij dat wel blijkt te denken.” Met die woorden ging ze weer liggen en trok de dekens over zich heen. Ze merkte echter dat Miotas zich nog niet bewogen had en keek hem vragend aan. “Die Mirreen begint knap lastig te worden. We veranderen onze plannen. We trekken niet meer nutteloos rond van dorp naar stad, maar gaan vanaf morgen regelrecht op Urien af.” “Urien?” Nu pas nam de jongen weer plaats op de grond en ging ook weer onder zijn dierenhuiden liggen, maar tussen het vuur door keek hij nog naar het meisje dat zo juist de uitgesproken naam had herhaald. “Ja, Urien. De grootste stad die ik ken. Waarschijnlijk de grootste stad die er op deze aarde bestaat.” En dat waren de laatste woorden die die nacht nog gesproken werden.
Hoofdstuk 11.:
“Miotas, je moet echt het water inkomen. Het is heerlijk.” De twee bevonden zich inmiddels in de bergen en hadden het bos al velen nachten achter zich gelaten. Ergens besefte Raion hoever ze wel niet van het Dorp moest zijn, maar tijd om heimwee te krijgen kreeg ze niet. Er waren zo veel gebeurtenissen, ze ontdekte zoveel nieuwe dingen. Zoals dit water bijvoorbeeld. Het tweetal werd omringt door witte sneeuw, maar dit water was stomend heet. Toen Miotas dat tegen haar gezegd had, kon het meisje het amper geloven en had gelijk haar kleding uitgetrokken en was in het water gesprongen om het te testen. De jongen had nog gelijk gehad ook. Uiterst tevreden met de warmtebron dook het meisje onderwater en liet de hitte in haar hele lichaam door dringen. Het was echt heerlijk. Toen ze weer boven kwam, zag ze dat Miotas nog steeds aan de kant stond en geen aanstalten maakte om er in te komen. “Kom nou,” zeurde ze als een klein kind. De jongen schudde alleen maar zijn hoofd en draaide zijn rug naar haar toe. De laatste dagen was hij ongeduldig geworden. Ergens besefte Raion dat dat betekende dat ze dichter bij Urien kwamen. Er was iets met die stad wat er voor zorgde dat Miotas onrustig werd, iets wat ze nooit had verwacht te zien. Plots zag ze dat ze tegen zijn enkels aan keek en een wilde grijns nam bezit van haar. Sommige dingen moet je gewoon doen omdat ze te mooi waren om te missen. Met die gedachte in haar achterhoofd greep ze de enkels van de jongen vast en trok hem het water in. Ze hoorde een kreet, een plons en daarna iets wat ze totaal niet verwacht had. Het meisje was onderwater gedoken uit angst dat ze de jongen anders op zich zou krijgen en toen ze weer boven water kwam, hoorde ze een doordringend geruis. Het geruis deed haar denken aan het gezoem van insecten, maar klonk tegelijk compleet anders. Voor haar zweefde een zwarte bol waar duizenden bliksemschitten door trokken en Miotas was nergens te bekennen. De ogen van de leeuwin werden groot en ze zwom een stukje naar achteren, haar blik strak op de mysterieuze bol gericht. Waar was Miotas gebleven? Plots hoorde ze een woord die ze herkende als een van de vloeken van Miotas en Raion bevroor toen ze besefte dat het geluid uit de bol was gekomen. Wat had die bol met Miotas gedaan? “Raion, niet doordraaien, maar ik ben het.” Ook deze woorden waren uit de bol afkomstig en het meisje dwong zichzelf om diep adem te halen zodat ze inderdaad niet door zou draaien. “Miotas?” De bol zweefde dichter naar haar toe, maar toen de leeuwin verder naar achteren ging, zweefde de bol terug naar de kade. Eenmaal boven de grond begon de bliksemschitten zich te vormen en voordat ze het in de gaten had stond het lichaam van Miotas weer voor zich. “Het was niet de bedoeling dat je dat zou zien,” mompelde de jongen zachtjes terwijl hij met een ongemakkelijke uitdrukking over zijn nek wreef. “Wat was dat?” In haar stem kon je horen dat ze nog totaal niet bedaard was en dit ook niet zou gebeuren totdat er aan haar uitgelegd was wat er gebeurd was. “Weet je nog die keer dat ik je vertelde over de verschillende wezens?” Raion fronste en begon na te denken. Ze herinnerde de avond van de overval de jongen nog en ook het gesprek dat ze toen met Miotas had gehad. “Ik weigerde te vertellen over de ga'als.” Ook dit wist het meisje weer en nu begreep ze dat hij waarschijnlijk een andere reden had gehad, dan dat hij wilde slapen. Met wantrouwige ogen keek ze naar de jongen. “Waarom heb je niet gelijk gezegd dat je een ga'al bent?” Ze was beledigd. Hoe durfde hij zoiets voor haar achter te houden? Alsof ze niet te vertrouwen was. “Raion, je begrijpt het niet. Ga'als zijn niet zomaar wezens. Ze zijn niet mooi zoals de illians of wijs als de sky'alls. Ze werden gevreesd en daarvoor ook gehaat. We hebben alle redenen om ons te verbergen.” De leeuwin maakte een afkeurend geluidje en sloeg haar armen over elkaar. “Ik vond die bol er anders helemaal niet zo schrikwekkend er uit zien, hoor.” Dat was een leugen. De bol had haar doodsbang gemaakt – letterlijk. Het was alsof ze de dood in de ogen had gekeken. “Het is ook niet ons uiterlijk wat andere wezens bang maakt, maar wat we vertegenwoordigen. We zijn wezens van het duister, van de dood. Het is alleen maar natuurlijk dat je altijd zover mogelijk van de dood verwijdert blijft. Bijna elke ga'al neemt een andere gedaante aan als zelfbescherming, maar zoals je ziet reageren we niet zo goed op water.” De jongen lachte onzeker wetend dat die actie compleet misplaatst zou zijn, maar in de hoop dat hij iets van de woede van het meisje voor zich kon weg nemen. “Maar als nog is het niet eerlijk dat je je zo zou moeten verbergen,” mokte ze rustig verder. “Raion, dit is nu eenmaal hoe het is. Ik kan er niks aan veranderen, jij ook niet en ik heb er mee leren te leven en zit er niet mee.” De roodharige draaide haar hoofd afkeurend van hem af. Ze was er niet mee eens dat een wezen zou moeten verbergen hoe hij werkelijk is, omdat andere wezens hem, of haar, niet zouden willen zien. Het idee maakte haar misselijk. “Is er nog meer wat je me moet vertellen?” “In hun ware vorm kennen de magische krachten van een ga'al geen grenzen en de enige manier waarop we kunnen sterven is door het vertellen van een leugen. Zolang wij alleen maar de waarheid spreken, is een ga'al verzekerd van het eeuwige leven.” Raion knikte nadenkend en keek weer naar de jongen voor haar. Ze zag hoe hij haar bijna smekend aan keek om hem te vergeven. Ze zuchtte diep en toverde toen maar een glimlach tevoorschijn. Het was goed, ze vergaf hem. “Ik hoop dat je begrijpt dat ik het zeer op prijs zou stellen dat je dit geheim zou houden en gewoon doet alsof ik nog steeds dezelfde Miotas ben.” “Dat ben je ook nog. Ik zie je heus niet anders, ook al ben je dood in eigen persoon.” Je kon zien hoe de jongen verbaasd was op haar directe reactie en naar de woorden zocht om te reageren. Deze vond hij niet en besloot maar lichtjes te glimlachen. “Nou, kom dan nu dat water uit. Ik wil zo snel mogelijk in Urien zijn.”
Laatst aangepast door Raion op wo jul 18 2012, 14:29; in totaal 1 keer bewerkt
Onderwerp: Re: [V] Leeuw en Slang wo jul 18 2012, 13:35
Hoofdstuk 12.:
Ze bereikten Urien ergens midden in de winter. Hoewel Raion gewend was aan sneeuw in dit seizoen, bleek het in deze stad eerder zeldzaam te zijn en het was dit jaar ook niet gevallen. De eerste indruk van de stad was ook iets wat het meisje nooit zou vergeten. Het was zo groot en immens dat ze er compleet door overdonderd was. Het was vol met mensen, en andere wezens, en bovendien ontdekte ze elke dag wel een nieuwe straat hoe lang ze er ondertussen ook in de stad was. En ze bleven ook werkelijk lang in de stad. Miotas had er een huis en daar overnachtten de twee, hoewel de jongen vaak voor dagenlang verdween. Alleen Irah wist wat hij allemaal uitspookte. Toch vond het meisje snel haar draai in de stad. Ze ontdekte dat de stad minder ingewikkeld in elkaar zat, dan ze eerst dacht. In feiten was de hele stad symmetrisch gebouwd in een vorm van een ster. Als je aan de ene kant een steegje ontdekte, was je gegarandeerd om deze ook aan de andere kant van de stad te vinden. Bovendien viel ze ook niet meer op tussen de mensen. De personen droegen in de stad compleet andere kleding dan het meisje gewend was. De eerste paar dagen had ze zich als een boerin gevoeld en in feiten was ze dat ook. Precies daarom had ze al snel nieuwe kleding gekocht. Vanaf toen droeg ze alleen nog maar strakke, leren broeken met witte wijde shirts en zwarte, leren jassen die eigenlijk te wijd voor haar waren. Het had een paar dagen geduurd voordat ze had ontdekt dat de velen zakken aan de binnenkant van haar jas waren bedoeld voor wapens. Dat was nog zoiets opmerkelijks aan de stad: de hoeveelheid wapens. In het begin was het vreemd op Raion overgekomen. Je zag bijna iedereen met wapens rondlopen, vaak nog duidelijk in het zicht ook. Maar het duurde niet lang of het meisje had door waarom. Straatgevechten waren hier niet abnormaal en bovendien hield het hebben van wapens dieven en soortgelijke criminelen op afstand.
En dit was een normale, doorsnee dag zoals velen anderen. Raion had haar draai in de stad gevonden en het winter-seizoen was bijna ten einde gekomen. Miotas was al weer voor twee dagen achter elkaar verdwenen en zijzelf draalde maar wat rond. Ze was opzoek naar nieuwe steegjes, maar in plaats daarvan brachten haar voeten haar juist naar het drukke centrum van de stad. Hier was elke dag markt en je kon er werkelijk alles vinden. Nu zocht Raion niks in het bijzonder en keek alleen maar rond opzoek naar iets wat haar aandacht zou vangen. Dit gebeurde ook, maar niet een ding maar een persoon eiste haar aandacht compleet op. Alle zuurstof leek uit haar lichaam vertrokken te zijn en het voelde als het bloed niet meer door haar aderen stroomde. Haar goudkleurige ogen waren gericht op een man, flink wat seizoenen ouder dan haar, maar met een uitstraling die haar veel te bekend voor kwam. “Morthayr,” fluisterde ze zachtjes – maar het was hem niet. De man vlak voor haar leek niet op de krijger noch op de slang bij het meer. En toch, toch voelde hij hetzelfde aan. Maar het was hem niet. Deze man had blond haar met blauwe ogen en boven alles merkte hij haar niet op. Ondanks dat het het niet de krijger geweest, voelde de leeuwin zich benauwd. Het beangstigde haar dat de man nog steeds zo scherp in haar gedachten rond trok. Het was ruim drie seizoenen geleden sinds ze de krijger voor het laatst gezien had, maar haar gedachten had hij nooit verlaten. Nooit. Gefrustreerd door dit feit draaide ze zich om en liep snel weg van de blonde man. Door haar irritatie keek ze niet goed uit waar ze liep en knalde volop tegen een persoon op. Het meisje schonk de persoon in kwestie amper een blik waardig en liep nors door. “Het spijt me dat je geen sorry zegt.” Die woorden lieten haar gelijk stil staan. De leeuwin besefte dondersgoed dat de zin op haar gericht was en was uitgesproken door degene waar ze net nog compleet onbeschoft tegen aan gelopen was. Met een wilde draai draaide ze zich om. Ze vond een jonge met een ronduit perfect gezicht. Een scherpe kaaklijn, wilde, zwarte krullen en opvallende fel-gele ogen. Helaas speelde er een grijns op zijn mond die het meisje vertelde dat de jongen maar al te goed besefte hoe mooi hij wel niet was. “Jij, welp. Waarom voel jij spijt voor mijn beslissingen? Dat moet je niet doen.” Ze had de benaming zeer precies gekozen. Je kon het uiterlijk van de jongen, hij kon niet veel ouder dan haarzelf zijn, immers maar om twee manieren omschrijven: hartverscheurend mooi of wolf-achtig. Vanzelfsprekend ging Raion liever van de laatste term dan de eerste uit. Ergens was het ironisch. Zij was een leeuw, hij een wolf: beiden roofdieren. Het was nooit verstandig om twee verschillende roofdieren tegenover elkaar te zetten, voordat je het wist hadden ze elkaar af gemaakt. “Omdat jij het fatsoen niet hebt om het zelf te doen,” was het weerwoord van de jongen. Op die woorden volgden er een grijns die zo aantrekkelijk en spottend tegelijk was dat moeilijk was om de jongen niet gelijk aan te vallen of voor hem te vallen. “En wanneer jij het niet doet, dan moet ik het maar doen. Er moet toch minstens een iemand zijn met fatsoen in zijn donder voor een beschaafde samenleving?” praatte de jongeman verder. Raion zag hoe hij vervolgens zijn ogen langs haar lichaam liet glijden alsof ze niks meer was dan een stuk vlees wat je bij de slager kon halen. Ergens wilde ze achteruit lopen, zich omdraaien en de jongen compleet negeren. Maar dat zou als opgeven over komen. Alsof de jongen beter dan haar was. Dus haalde het meisje diep adem en viel hem aan. Niet fysiek, maar met haar ogen. Zonder angst zocht ze zijn kijkers met een blik van ongekende trots. Ze viel hem aan, vernederde en bespotte hem met haar goudkleurige ogen zonder maar één woord te spreken. Het schrok de jongen niet af. “Mijn naam is Erethon en de jouwe, welp?” Ze liet een stilte vallen en zuchtte diep, een zucht van teleurstelling bijna. Hierna gleed ze een stap naar voren en plaatste haar hand brutaal tegen zijn borstkas aan. “Ten eerste, val me niet lastig met het fatsoen dat jij zogenaamd wel schijnt te hebben en ik niet. Als je echt zoveel fatsoen had, had je me gewoon door laten lopen. Ten tweede...” Voor even stopte de leeuwin met praten en kantelde haar hoofd. Op haar lippen speelden een kleine glimlach die de jongen compleet bespotte. Je kon zien hoe ze hem uit lachte in haar gedachte. “En ten tweede is 'welp' niet meer zo origineel om te gebruiken, vind je ook niet? Zeg dan maar gewoon Raion.” Na die woorden keerde ze haar rug naar hem toe en wilde verder lopen. Toch bedacht ze zich en wierp nog één blik over haar schouder naar de jongen. “Heb je nog genoeg fatsoen om me door te laten lopen of moet je jezelf nog verdedigen, Erethon?” Raion kon zien hoe de wolf al zijn mond open deed om een scherp antwoord te geven, hoewel ze het niet zou toegeven had ze waarschijnlijk haar gelijke gevonden, maar een complete andere stem kapte de woorden van de jongen af. “Wolf, Raion.” Naast het lichaam van Erethon verscheen Miotas uit de menigte der mensen. Zijn donkere ogen gleden even van het meisje naar de jongen en hij glimlachte vluchtig. “Het zou me niet moeten verbazen dat jullie elkaar ontmoet hebben, soort zoekt soort.” De leeuwin kon voelen hoe haar houding verstijfde. Ze stelde het niet op prijs dat ze op dezelfde lijn werd geplaatst met de jongen voor en aan zijn houding te zien, die ook verstarde, dacht de jongen er precies hetzelfde over. “Maar Wolf,” Miotas plaatste zijn hand op de schouder van de jongen met de zwarte krullen, “jou zocht ik.” Raion zag hoe Erethon iets van Miotas af deinsde en zijn blik opzettelijk leek te ontwijken. “Waarvoor?” Tegen al haar verwachtingen in was de stem van de wolf opeens trillerig geworden, onzeker zou je kunnen zeggen. Vervolgens zag ze hoe de greep van Miotas zijn hand op de schouder van Erethon verstevigde. De twee jongens wisselden een blik en Raion besefte dat er veel woorden gezegd werden, zonder dat deze werkelijk uitgesproken werden. Onwillekeurig vroeg het meisje zag af wat er tussen die twee gebeurd was. “Luthrien heeft je nodig,” antwoordde Miotas uiteindelijk waarop hij de jongen los liet. Erethon knikte, liet voor een laatste keer nog zijn gele ogen op Raion vallen, maakte een buiging en verdween vervolgens in de drukte van de mensen. Raion zelf stond er als vastgenageld bij. De paar afgelopen minuten hadden wel duizenden vragen in haar los gemaakt en ze keek vertwijfeld naar Miotas. Uiteindelijk besloot ze maar één vraag te stellen, in plaats van de hele waterval. “Wie is Luthrien?” De lange jongen keek even schichtig om zich heen alsof er iemand mee zou luisteren en schudde vervolgens hoofd. “Niet hier, niet nu.” “En wanneer dan wel?” Halverwege de zin sloeg haar stem over en het meisje balde haar vuisten. Alweer. Alweer werden er geheimen verborgen voor haar gehouden. Alweer waren er dingen waar ze geen weet van had, maar ze had wel het gevoel dat het haar aan ging. Ze kon zien hoe de jongen voor haar zuchtte en weer om zich heen keek. “Ik vertel het wel als we weer thuis zijn.” “Dan gaan we nu onmiddellijk naar huis.” Een tweede zucht volgde en de jongen haalde zijn schouders op. Als hij een uitbarsting wilde voorkomen, kon hij beter nu met haar instemmen. De twee begonnen te lopen en zodra ze uit de drukte van het centrum waren, sprak Miotas de roodharige opnieuw aan. “Erethon is trouwens een illian.” Raion fronste haar wenkbrauwen en liet haar vingers even door haar vurige lokken glijden. “Maar hij toonde zo menselijk.” “Niet compleet, mijn bijnaam voor hem kan je niet ontgaan zijn en hoe zou je hem omschrijven?” “Als een wolf.” Vanuit haar ooghoek kon ze zien hoe de donkerharige jongen goedkeurend knikte. “Dat is de manier om een illian te herkennen. Ze tonen sterke connecties met dieren en zijn instaat om met deze dieren te communiceren en in het dier in kwestie te veranderen.” Zonder dat ze het zelf wilde, gleden de gedachten van het meisje af naar Morthayr en dan specifiek naar zijn gedaante bij het meer. Een slang, dat was precies waar ze aan gedacht had toen ze hem voor het eerst zag. Zou het kunnen dat hij ook een illian was? “Ik dacht eerst ook dat jij een illian was. Je lijkt zo sterk op een leeuw dat het me alleen maar logisch leek, maar na een klein onderzoek in je gedachten,” de jongen negeerde de helse blik die hij van het meisje kreeg, “kwam ik er achter dat je gewoon menselijk bent.” “Maar waarom horen de illians dan bij lucht? Zou je ze niet eerder bij de aarde indelen door hun banden met dieren?” “Daar is niet een logische verklaring voor. Het is niet zo sprekend als bijvoorbeeld bij de ga’als. Misschien wel omdat de illians vaak net zo onvoorspelbaar, mooi en grillig als de wind kunnen zijn.” Een spottend geluidje was de reactie die de jongen kreeg. “Mooi?” De jongen gniffelde zachtjes en verborg zijn vormende glimlach achter zijn hand. Hij gaf pas antwoord toen deze glimlach weer verdwenen was. “Ja, dat is ook een kenmerk van de illians. Ze zijn altijd buitengewoon mooi.” De blik in de goudkleurige ogen van het meisje verharde. Dit leek wel een bevestiging op haar vermoeden. Wellicht was Morthayr een gedaantewisselaar, maar zijn gedaante van bij het meer moest wel een illian zijn – het kon niet anders. “We zijn er.” De stem van haar vriend verbrak haar gedachten. Het meisje knipperde verbaasd toen ze besefte dat ze al voor de deur van het appartement stonden. Dit was sneller gegaan dan verwacht.
Hoofdstuk 13.:
“Ik word lid.” “Raion, haal eens rustig adem en denk na voordat je iets zegt. Dit is niet een keuze die je zomaar maakt. De Wit Harten zullen je hele leven worden. Alles wat je zal doen, zal voor de Wit Harten zijn. Je kan hier beter over na denken.” “Nee, ik heb er genoeg van dat iedereen mij verteld wat ik zou moeten doen.” De leeuwin hapte naar lucht voordat ze beledigd haar rug naar de jongen keerde. Geïrriteerd, of beter gezegd woest, sloeg ze haar armen over elkaar. “Je snapt het niet. Een leven heb ik niet meer. Sinds ik uit het Dorp ben verbannen, is mijn leven van mij afgepakt.” Haar houding ontspande toen ze de handen van Miotas op haar schouders voelde. Toch stapte ze naar voren, weg van zijn aanraking. Ze draaide zich om en liet zich op het bed neervallen, haar ogen weg gekeerd van de jongen. “Je snapt het niet,” herhaalde ze met een zachte stem. De jongen knielde voor haar neer en keek omhoog in een poging om haar ogen te vangen. “Raion, dit is geen beslissing die je roekeloos kan maken.” Na verloop van tijd werd het onmogelijk voor het meisje om de blik van de jongen te ontwijken en ze zocht zijn ogen op. Een diepe zucht vulde de kamer en haar zicht werd even wazig toen tranen haar ogen vulden. Ze zal niet huilen. Ze weigerde te huilen. “Ik heb geen doel meer, Miotas. Ik wil erbij. Ik wil ervoor zorgen dat er gebeurtenissen zoals bij mij is zijn overkomen, niet meer voorkomen en nog meer…” Haar zin werd onderbroken omdat ze noodgedwongen adem moest halen om te voorkomen dat haar tranen gingen stromen. Haar handen lagen naast haar op het bed en haar vingers omkleden fel de dekens onder haar. Ze perste haar lippen op elkaar en in haar ogen vond je alleen maar donder. “En ik wil wraak nemen op die giftige slang die mij leven vergald heeft en het leven van een kind heeft genomen. Via de Wit Harten kan ik hem op pakken en voorgoed met hem afrekenen. Dus ik zal lid worden. Je kan me niet tegen houden, Miotas.” Een stilte volgde en lang keek de jongen haar alleen maar aan. Toen stond hij op en knikte. “Ik zal je morgen naar hun toebrengen als je beslissing dan nog steeds hetzelfde is.”
Laatst aangepast door Raion op wo jul 18 2012, 13:37; in totaal 1 keer bewerkt
Onderwerp: Re: [V] Leeuw en Slang wo jul 18 2012, 13:35
Hoofdstuk 14.:
De twee liepen door de stad. De zon was nog maar amper op en het zou nog een tijdje duren voordat de straten waren opgewarmd door haar stralen. Bij haar ontwaken was Miotas al wakker en had haar gevraagd of ze het zeker wist. Haar antwoord was een korte ‘ja’ geweest. Even werd haar aandacht afgeleid door een kat die voor haar voeten langs rende. Het zwarte dier stond naast haar stil en keek met lichte ogen naar haar op. Raion stopte met lopen en keek verrast naar de kat. De blik die ze ontving was alles behalve dierlijk. De ogen van de kat stonden intelligent en het leek wel alsof hij iets tegen haar wilde zeggen. “Raion, kom je nog?” De leeuwin zag dat Miotas alweer aan het einde van de steeg was en daar op haar stond te wachten. Hij liep de hele tijd al haastig en vluchtig, iets wat nieuw was voor het meisje dat zo gewend was dat deze jongen altijd alles rustig aan deed. Zonder nog iets te zeggen en nog met één laatste blik op de kat, haastte Raion zich naar hem toe en daarop liepen de twee verder. Het duurde niet lang of de reusachtige kathedraal, die in het midden van de stad stond, doemde voor het tweetal op. “Waarvoor is dat gebouw eigenlijk?” Haar stem werd weerkaatst door de gebouwen waar ze langs liepen. “Een kathedraal. Daar wordt een god aanbeden, maar niet Irah, een andere god. War noemen de mensen hem volgens mij.” “Een andere god dan Irah? Een mannelijke god bovendien?” Het meisje kon het niet lachen om te lachen. Het idee kwam als belachelijk op haar over. Het geloof van de Reizigers in natuurgeesten, daar kon ze zich nog wel in vinden, maar geloven in een mannelijke god – dat leek haar volkomen belachelijk. Vrouwen creëerden leven, niet mannen. Miotas had niet gereageerd op haar opmerking en was stug doorgelopen. Hij ging rechtop een muur van de kathedraal af en liet zijn vingers langs een rij stenen glijden. Raion kon zien hij zijn wenkbrauwen fronste en vroeg zich af waar hij mee bezig was. Plots hoorde ze een klik en zag nog net hoe een steen wat dieper weggleed in de muur van de kathedraal. Hierop volgde een zacht gebrom en naast de twee gestalten gleed een stuk van de straat weg, waardoor een trap naar beneden werd onthuld. “Hierin?” De vraag alleen al voelde stom aan. Natuurlijk daarin, anders had Miotas deze geheime doorgang nooit geopend. De jongen knikte alleen en begon de trap al af te dalen. Na een paar treden stopte hij met lopen en keek over zijn schouder naar het meisje. “Weet je het zeker? Zodra je hier naar beneden bent gegaan, is er geen weg terug meer.” Deze keer was het zij die niks zei, alleen knikte en begon te lopen. Toen ze naast hem op dezelfde trede stond, keek ze naar hem op en knikte nog een keer. “Ik weet het zeker.” Hierop liepen de beiden verder. Raion tuurde naar beneden, maar kon alleen duisternis zien en de vage tekening van de trap. Het was onmogelijk om te zeggen waar ze op af liepen en een onzeker gevoel nam bezit van haar. Toch wilde ze zich niet omdraaien en terug naar de straat gaan. Toen ze weer dat zachte gebrom hoorde, wist ze dat de opening weer gesloten was en dat haar beslissing nu definitief was. Met het sluiten van de opening, werd de ruimte helemaal donker en ze kon horen hoe Miotas naast haar halt hield. Voor enkele ademhalingen stonden de twee stil totdat er vanuit het niets vuur-torsten naast hun ontstoken. Voor haar lichtte een trap op die gemaakt uit was wit gesteente. Marmer, zo heette dat gesteente had Miotas haar ooit verteld. De jongen in kwestie was al weer door gelopen en Raion volgde hem snel. Het voelde alsof er duizenden firrah morth in haar buik rond vlogen. Uiteindelijk, Irah alleen mocht weten hoe diep ze onder de grond zaten, belandde het tweetal bij een grote deur gemaakt uit een zeer hard gesteente. Wederom gleden de vingers van Miotas over een stel stenen er naast en drukte er een van in. Met een zacht geratel gleed de deur open en Raion begreep dat ze naar binnen moest. Fel licht overviel haar ogen waardoor ze voor enkele seconden gedwongen werd om deze te sluiten. Toen ze haar kijkers weer opende, stond de lange jongen al schuin voor haar en naast hem was een gigantische zaal zichtbaar. De zaal was ook gemaakt uit marmer en was velen malen hoger dan zijzelf. Ze stond aan het begin van iets wat een heel lang gangpad leek te zijn en steeds om de zoveel stappen, stonden er reusachtige pilaren die het plafond ondersteunden. Aan de zijkant van de zaal zaten een flink aantal deuren in allemaal verschillende kleurtjes. Kriskras liepen er verschillende mensen rond. Hoewel mensen misschien de verkeerde woordkeuze zou zijn, want Raion had nog nooit zo een grote verzameling van verschillende wezens bij elkaar gezien. Haar grote, gouden ogen vielen op Miotas in de vraag wat ze moest doen. Hij liet een glimlach ontsnappen, maar het meisje was te zeer overdonderd om dat te beseffen. “Kom, ik breng je naar Luthrien.” Toen de leeuwin niet gelijk mee liep, kwam de jongen achter haar staan en plaatste zijn hand op haar onderrug. Na een klein duwtje begon het meisje voorruit te lopen. Nu pas zag ze dat er ergens in het midden van het pad een tafel was met daarachter de tekening van een lichaam. Hoe dichterbij ze kwam, hoe beter ze kon zien wie er achter de tafel zat. Het eerste wat ze zag was groot, grijs haar en daarna de stevige bouw van een mannenlichaam. De man zat voorovergebogen over de tafel en was wat papieren aan het lezen. Hierdoor schermden wat plukken haar zijn gezicht af. “Luthrien.” Het was de stem van Miotas die de aandacht van de man trok, zodra het tweetal voor de tafel stil stond. Gespannen keek Raion toe hoe de man zijn hoofd op tilde en zo de plukken voor zijn gezicht weg vielen. Wat ze zag, raakte haar diep. Ze keek recht in het gezicht van een oudere man. Zijn gezicht was getekend door velen gebeurtenissen en zijn wijsheid kon je bijna terug zien in zijn rimpels. Toch zou Raion nooit vermoeden dat deze oude man zwak zou zijn. Zijn hele uitstraling kwam te krachtig over. Misschien wel door het litteken dat dwars over zijn linker-oogkas heen liep waar ooit waarschijnlijk een oog in had gezeten, maar nu alleen een duisternis zichtbaar was. Toen de man de jongen naast haar herkende, brak er een warme lach op zijn gezicht door. “Miotas, welkom terug.” Zijn rechteroog, grijs van kleur, viel op het roodharige meisje. “En dan moet jij Raion zijn. Welkom bij de Wit Harten.” Naast haar zag ze dat Miotas zijn arm schuin over zijn borstkas heen sloeg en een buiging maakte. “Ik heb haar hier naar toe gebracht omdat ze lid wilt worden.” Sprak de donker-harige jongen en rechtte zijn rug weer. De krijger, Raion wist zeker dat hij dat moest zijn, knikte en stond op. Nu pas zag ze zijn gespierde lichaam wat een bevestiging was op haar vermoeden. “Dan ben ik blij om onze nieuwste lid te verwelkomen.” De man stak zijn grote hand uit over de houten tafel en toen Raion deze schudde, voelde ze hoe stevig de grip van de man was. “Nieuwe leden zijn altijd prettig om erbij te hebben, maar ik zal je helaas moeten controleren.” Toen de oude krijger haar hand weer los liet, wreef de leeuwin er even over en fronste haar wenkbrauwen. “Controleren? Hoe bedoel je controleren?” In haar wantrouwen had ze haar stem weer terug gevonden. “We moeten je gedachten doorspitten om te kijken dat je niet een spion of iets in die richting bent. Tevens zul je enkele testen moeten doen om je kracht te meten.” De roodharige wierp een boze blik op de jongen naast haar. Hier had hij niks over gezegd. Miotas zelf haalde alleen zijn schouders op en ontweek vervolgens haar ogen. “Luthrien, Erethon zwerft hier toch nog ergens rond? Ik ga even kijken of hij nog hulp nodig heeft.” Gelijk hierna maakte de jongen zich uit de voeten voordat één van de twee ook maar iets kon zeggen. Raion staarde hem na totdat hij uit haar gezichtsveld verdwenen was. Met tegenzin draaide ze haar hoofd terug naar Luthrien. “Het moet echt, neem ik aan?” De grijsharige man liet een schamper lachje zien. “Het spijt me, maar ja. Miotas heeft je zeker verteld wat de Wit Harten zijn en daardoor kan je vast wel begrijpen hoe voorzichtig we moeten zijn. Één keer niet zonder na denken handelen kan ons compleet vernietigen.” Het meisje perste haar lippen op elkaar en keek even rond in de ruimte. Sommige gehaast, anderen in groepjes en lachend. Wat had ze te verliezen? En bovendien had ze niks te verbergen. Het zou maar een klein offer zijn. Ze knikte. “Schiet er dan maar mee op.” Haar stem verborg haar tegenzin niet, maar ze besefte dat ze geen keuze had. Het zijt zo. Luthrien bracht kort zijn kin naar zijn borst voordat hij zijn hoofd weer om hoog bracht en zijn blik op een pilaar naast hun vestigde. Een kleine vrouw verscheen. Ze kwam hooguit tot Raion haar heup en haar lange, donker-grijze haren vielen verwilderd tot de grond. Onwillekeurig vroeg het meisje zich af hoe lang de vrouw daar al had gestaan. Toen de oudere dame dichterbij kwam kon Raion zien hoe er verschillende kralen in haar grijze lokken vervlochten waren en hier en daar stak er een veer uit. Ze droeg een paarse jurk die net zoals haar haar tot op de grond viel. Haar wenkbrauwen stonden in een frons en haar pas was gehaast. En toch lukte het Raion niet om de vrouw te wantrouwen. “Een nieuwling, Luthrien? En een jonkie daar bovenop.” Haar stem was oud net zoals haar hele voorkomen. De woorden werden onderbroken door de ruis waarmee de dame sprak en toch verloor ze haar kracht niet. “Sephia, ik wil je graag vragen of je haar wilt onderzoeken.” De leeuwin hield haar blik gericht op de krijger terwijl hij sprak en zag hoe hij op de grond ging zitten. Hij gebaarde naar haar dat ze hetzelfde moest doen en het meisje nam dus maar plaats op de harde vloer. Onmiddellijk stond de oude vrouw voor haar en plaatste haar handen in het rode haar van het meisje. Van zo dichtbij kon Raion makkelijk de ravenneus van de vrouw zien die bedekt was met ouderdomsvlekken. Het volgende moment besefte Raion zich niks meer. Alle kleuren en geluiden leken feller te worden en tegelijk drong niks tot haar door. Alsof ze in een glazen kooi zat en ze alles kon bekijken, maar haar niks meer bereikte. En ze voelde iets... Iets zat er in haar hoofd wat er anders nooit zat. Iets spitte daar rond en dat klopte niet. Ze wilde Thyll grijpen en aanvallen, maar ze kon haar lichaam niet bewegen. De tijd leek tergend langzaam voorbij te trekken terwijl ze voelde hoe elke herinnering uit haar gedachte werd gehaald. En toen was opeens alles over. Alles was weer normaal, het gevoel was weer weg en Raion hapte onmiddellijk naar adem. Haar handen beefden, het kippenvel stond op haar armen. “Wat heb je gedaan?” Het vuur trok rond in haar ogen terwijl ze een blik vol haat op de oude vrouw voor haar af vuurde. Sephia zelf had haar inmiddels al los gelaten en was een paar stappen achteruit gedaan. De blik van de vrouw was ongeïnteresseerd, alsof er niks bijzonders gebeurd was. “Ik heb je gedachten onderzocht. Je herinneringen bekeken. Je bent veilig.” Die laatste zin was niet tegen Raion gericht, maar tegen Luthrien die tot dan gespannen had zitten toe kijken. Nu de aandacht van de roodharige weer op de krijger gericht was, zag ze dat iemand naast hem was komen staan. Het meisje met een zwarte huid. Niet donker zoals Raion bij sommige mensen had gezien de in de woestijn leefden, maar echt zwart. Een vurna. Het meisje beek het wezen van het vuur eens goed en zag dat er ontelbare littekens in haar huid getrokken waren. Littekens die sierlijke patronen vormden en zelfs haar gezicht vulden. In het gezicht van het donkere meisje brandden er sowieso twee paar felle, rode ogen die Raion nieuwsgierig bekeken. Naast het nieuwe meisje zag de leeuwin dat Luthrien weer opstond en Raion besloot hetzelfde te doen. Gelijk stak de man zijn hand naar haar uit en het meisje schudde deze voor de tweede keer. “Ik heet je welkom tot de Wit Harten, Raion.” Nu pas brak er weer een glimlach op de gezicht van de krijger door en Raion voelde zich ongemakkelijk. Was dit echt alles? “Wie is zij?” De roodharige gebaarde naar de vurna die nog steeds haar op blik op haar gericht had. Luthrien liet een lach horen en plaatste zijn hand op de schouder van het vuurwezen. “Dit is Skai, je begeleidster voor je komende tijd hier. Ze is jong, maar sterk en wijs. Je kan ongetwijfeld veel van haar leren.” Geen van beiden meisjes vertrok een spier of wilde als eerste haar mond open trekken om iets te zeggen. Raion had opgemerkt dat de geïnteresseerde blik uit de ogen van het andere meisje verdwenen was en haar mondhoeken nu geïrriteerd naar beneden hingen. Een kleine gniffel rees tussen de twee op en de leeuwin besefte dat Sephia nog steeds voor haar stond. Met haar kleine gelaat vergat je haar al snel. “Je kan gelijk zien hoe goed die twee klikken, goede keuze Luthrien.” De dame schudde haar hoofd en liep er volgend vandoor, nog steeds gniffelend. “Ik zal je wel eerst naar de slaapvertrekken brengen.” De woorden werden uitgesproken met een accent dat Raion deed denken aan een warm land, maar de stem van het meisje zelf was kortaf en niet uitnodigend. De leeuwin besloot haar mond te houden, slikte een valse opmerking in en knikte. Het donkere meisje begon te lopen en de roodharige liep achter haar aan. Het tweetal liep naar de zijkant van de gang en de vurna wees steeds naar een paar deuren. “Hier achter zijn de baden, hier zit de keuken, het trainingskamp...” Al snel begon Raion een patroon te herkennen in de kleuren van de deuren en de dingen die zich er achter bevonden. Aardse kleuren, groen en blauw, waren voor verzorging terwijl de felle kleuren, rood en geel, tekenen waren voor traingskamers. Skai hield halt voor een donker blauwe deur die helemaal aan het einde van de gang stond. “Hier zijn de slaapvertrekken. Je hebt geen vaste plek, omdat je meestal maar kort in het hoofdkwartier zal zijn.” Haar zwarte vingers openden de deur en het tweetal stapte naar binnen. Wat Raion zag was een donkere kamer, verlicht met zwak kaarslicht. Er hingen flink wat aantal hangmatten aan het plafond en helemaal aan de andere kant van de kamer kon de leeuwin nog een deur zien. Kennelijk had Skai in de gaten waar ze naar keek, want haar stem doorbrak de stilte die gevallen was. “Achter die deur bevind zich de ruimte waar de personen slapen die hier bijna altijd zijn. Personen zoals trainers, zieners en Luthrien natuurlijk.” De leeuwin knikte en zag nu pas dat er een paar personen in de hangmatten lagen te slapen. “Het slaapvertrek wordt alleen gebruikt om te slapen, we hebben andere ruimtes om gewoon tot rust te komen en met elkaar te praten.” Na deze woorden deed Skai de deur weer open en de twee traden weer naar buiten. “Ik heb vandaag nog meer te doen dan jou rond te leiden dus ik ga je morgen testen op je vaardigheden.” Raion dwong zichzelf adem te halen en niet uit te vallen naar de vurna. “Waarom heb jij besloten om tot de Wit Harten toe te treden?” vroeg ze in plaats daarvan. Kennelijk had Miotas haar meer geduld bij gebracht dan ze zelf in de gaten had. Er viel een stilte tussen de twee voordat de roodharige antwoord kreeg op haar vraag. “Eerst om wraak, maar ik besef nu dat de Wit Harten zoveel dieper gaat dan dat. Wij kunnen er voor zorgen dat anderen niet overkomt wat mij overkomen is. Het is nobel en goed. Het is iets waarvoor je wilt strijden.” Een kleine glimlach kon Raion niet achterhouden. Ze begreep het. Voor haar gold hetzelfde en ze besefte dat het waarschijnlijk zo zijn voor velen Wit Harten. “Dank je, Skai.” Tot haar verbazing liet de vurna ook een glimlach zien. “Welkom, Raion.” Na deze woorden verdween de glimlach van het donkere meisje ook gelijk weer. “En denk maar niet dat ik morgen rustig met je aan doe, omdat je nieuw bent.” Een wilde grijns brak door op het gezicht van de leeuwin. “Het is geen goed idee om iemand zomaar te onderschatten.” De twee staarden elkaar even uitdagend aan voordat de vurna zich om draaide en weg liep. Een zucht verliet Raion terwijl ze schichtig om zich heen keek. Wat zou ze doen? Het was nog maar begin middag en tot morgen werd ze nergens verwacht. Voor even stond ze tegen een muur aan geleund en bekeek de mensen die rond liepen. Wit Harten. De naam weergalmde in haar gedachten. Miotas had een georganiseerde bende genoemd. Een bende die de veiligheid van wezens verzekerde. Een bende die tegen kwaadaardige magie vocht en de balans tussen de elementen liet bestaan. Een bende die zorgde dat de macht van koningen niet compleet uit de hand liep en burgers te beschermen tegen andere bendes. Bescherming tegen types als Morthayr. Automatisch gleden haar vingers naar de plek waar zijn vingertoppen ooit hadden gelegen. De herinnering alleen al liet haar hals koud voelen. Die slang, die moordenaar. Hij had gevraagd of ze met hem mee wilde. Waarom? “Raion.” Een onderbreking van haar gedachten. Een bekende stem. Haar ogen vonden Miotas die zich op haar af snelde. Zijn rechterwang was rood gekleurd. “Wat heb je gedaan?” “Niks. Een kleine aanvaarding met Erethon.” Voor een ademhaling wendde de jongen zijn blik af en zuchtte diep. “Waarover?” De vraag was er uit geslipt voordat het meisje het zelf in de gaten had. “Laten we zeggen dat hij soms wel heel dichtbij een wolf kan komen. Een oude, chagrijnige wolf weliswaar.” Dat laatste werd gezicht met een glimlach die niet gemeend over nam. Raion begreep dat dat alles wat ze uit de jongen zal krijgen en besloot het onderwerp maar te veranderen. “Slaap ik voortaan hier of nog steeds in jouw woning?” De ga'al haalde onverschillig zijn schouders op. “Wat uit komt, denk ik. Zo doe ik het zelf ook. Mijn deur is in ieder geval altijd voor je open.” Het tweetal begon te lopen, zonder dat één van de twee ook maar een echt doel voor ogen had. “Hoe bevalt het tot nu toe?” was Miotas degene die weer begon te praten. “Ik kan nog niet echt een oordeel geven. Ik heb alleen nog meer Luthrien, Sephia en Skai ontmoet en over die laatste twee houd ik mijn mening maar voor me.” Een zachte lach, als geritsel van bladeren, klonk naast haar. “Met Skai moet je leren om te gaan. Ze bedoelt het niet slecht en je kan veel van haar leren.” Raion rolde met haar ogen. “Het is niet moeilijk om gewoon aardig tegen iemand te doen,” mompelde ze zachtjes. “Ze wilt trouwens morgen mijn technieken in een gevecht gaan testen. Ik weet niet zo goed wat ik er van moet verwachten.” Na deze woorden stond de jongen naast haar stil. “Als je wilt kan je nu met mij oefenen? Ik heb toch alle tijd.” De leeuwin overwoog de optie. In de tijd voordat ze in Urien waren beland, was Miotas rustig door gegaan met zijn lessen over aura's en hij had haar een flink aantal vervloekingen geleerd – maar gevochten hadden ze nog nooit. Miotas was een goede jager, stil en snel als hij was, maar een echte krijger zag ze niet in hem. Hij kwam niet sterk of krachtig over en het idee om een gevecht met hem te houden was daardoor nog nooit in haar opgekomen. Haar ogen begonnen te glinsteren. “Ik vind het goed.” Dit zou een gemakkelijk gevecht om te winnen zijn.
Hoofdstuk 15.:
“Geen wapens, geen spreuken en geen vervloekingen.” De stem van Miotas weergalmde tegen de stenen muren van de zaal aan. De twee stonden achterin in de zaal, in de hoek en om hen heen klonk het gekletter van staal dat tegen staal aan sloeg. De trainingszaal: dat was waar ze waren. De roodharige knikte en zette haar voeten schrap. Ze zakte door haar knieën en hield haar goudkleurige ogen strak gericht op de jongen voor haar. Diep adem halen. Zonder dat ze het zelf merkte klemde ze haar kaken op elkaar. En toen rende ze vooruit – recht op haar doel af. Eerst een klap op zijn rechterschouder, die de jongen perfect weerde, maar ze had ook niks anders verwacht. Onmiddellijk bewoog ze door naar zijn linkerheup, maar ook deze klap werd door de jongen tegen gehouden. Iets wat ze niet verwacht had. Nog voordat ze weer afstand kon scheppen, greep de jongen met de kastanjekleurige lokken haar pols vast. “Als je mij wilt verslaan, moet je echt met iets beter komen, Raion.” Het meisje liet een grom horen en trok haar pols ruw los. Ze zette enkele stappen naar achteren en zakte weer door haar knieën. Haar armen hield ze voor haar lichaam, gereed om klappen op te vangen. Echter viel de jongen haar niet aan. De ga'al liet een kleine glimlach zien en wenkte de leeuwin. “Je bent toch nog niet moe?” Het was vreemd hoe hij haar uitdaagde, hoe hij plezier leek te vinden in het vechten. Een wilde grijns was onmogelijk om voor het meisje te onderdrukken. “Het kwetst me dat je verwacht dat dat alles is, Miotas.” Haar woorden klonken zelfverzekerder dan ze werkelijk was. Ze had de snelheid van de ga'al onderschat. Tijd voor een tweede aanval. Ook deze keer rende ze recht op hem af, maar op het laatste moment sprong ze over de jongen heen. Iets wat hem duidelijk verraste. Gelijk toen haar voeten de grond weer raakten, draaide ze zich naar de jongen toe en trapte. Haar been vond alleen maar lucht. In de paar ademhalingen die de leeuwin nodig had gehad om aan te vallen, had de jongen het voor elkaar gekregen om naast haar te staan en het meisje kreeg nu een harde klap in haar buik te voortduren. Met een zachte dreun belandde het meisje tegen de muur van de zaal. Wild hapte ze naar adem terwijl ze tegelijk haar blik op haar vriend gevestigd hield. Niet alleen was hij snel, maar ook nog sterk. Weer rende ze op hem af en probeerde hem te slaan, maar weer hield hij haar klappen tegen. Deze keer gaf ze het niet zo makkelijk op en bleef door gaan. Laag, hoog – links, rechts. Hoe onwaarschijnlijk haar aanvallen ook waren Miotas wist ze stuk voor stuk te weren. Tijd was om gevlogen toen de leeuwin uiteindelijk geheel buiten adem was en de ga'al nog geen eens een zweetdruppel op zijn gezicht had. Het was niet eerlijk. Waarom was hij zoveel sneller dan haar? “Geef je op?” Zijn stem bevatte dat irritante toontje. Een toon die liet door schermen dat hij wist dat zij hem onderschat had. Vanzelfsprekend frustreerde het haar mateloos. “Nooit,” en met dat ene woord viel ze weer aan. Ze richtte haar vuist op zijn gezicht, maar hij greep haar arm vast en draaide deze naar haar rug toe. Binnen een paar tellen omklemde zijn andere hand haar keel. “Ik win.” De jongen liet haar los en het meisje zakte onmiddellijk op haar knieën. Kwaad stootte ze haar vuist tegen de vloer aan. Mocht Irah haar vervloeken: ze had verloren. Ze hoorde een zacht geritsel en toen ze haar hoofd op tilde, zag ze dat Miotas voor haar geknield was. “Sorry, ik had je misschien moeten waarschuwen. Maar je moest een zeer belangrijke les leren: nooit je tegenstander onderschatten.” Na deze woorden stond de jongen weer op en stak zijn hand uit naar het meisje. “Kom, we gaan we te eten halen.”
In de keuken leek het wel rustiger te zijn dan in de zaal. Alsnog zag de leeuwin nog iets van vijf verschillende groepjes aan de lange, houten tafels zitten. De keuken bestond uit een grote ruimte met rechts echt de keuken waar het eten gemaakt werd en links vier rijen met tafels. Veel was het niet, maar meer was waarschijnlijk niet nodig. Raion zat samen met Miotas aan de eerste tafel en ze kauwde wat afwezig op het zoete brood dat ze gekregen hadden. Sinds hun gevecht had geen van beiden nog iets tegen elkaar gezegd. Het meisje was te beledigd om haar mond open te trekken. Ze had verloren... Hoe was het mogelijk? “Over een paar dagen zal ik voor een lange tijd vertrekken.” Raion liet haar hand, die ze naar boven had gebracht om nog een hap brood te nemen, weer op de tafel vallen. Haar ogen kregen een wantrouwige glans. “Waarom? Wat ga je doen?” “Luthrien heeft een missie voor me,” de jongen bracht zijn hand onder zijn kin en keerde zijn blik van het meisje af voordat hij verder sprak. “Herinner je die bende nog? Mirreen?” Bij het horen van die naam dwaalden de gedachten van de roodharige gelijk af naar een nacht ver voordat ze in Urien waren beland. De nacht dat de kleine jongen hen overvallen had en hen had verteld hoe de bende zijn dorp had afgebrand. “Honger bedoel je?” Voor haar knikte Miotas. Zijn ogen gleden weer af naar haar terwijl zijn lange vingers met een stuk brood speelden. “Je hoort steeds meer over ze, maar nergens kan je concreet nieuws vinden. Niemand weet wie er in zitten, wat hun doel is.” Raion fronste haar wenkbrauwen. Wat Miotas zei klopte. Zelfs in de straten van de grote stad hoorde je soms kooplieden over de bende praten. Hun aanvallen waren onverwachts en ze lieten nooit een spoor achter. “Dus jij moet meer informatie over ze verkrijgen?” De jongen knikte weer als antwoord. “Ik ga vanavond naar een kroeg weer veel kooplui komen om daar rond te vragen en na een paar dagen zal ik de stad verlaten.” Terwijl de jongen sprak, was Raion weer verder gegaan met haar brood. Miotas zou haar hier dus achter laten. Ze zou zonder hem haar plek moeten vinden tussen de Wit Harten. Eerlijk gezegd zag ze er tegen op. Bij voorkeur was niet liever onder nieuwe mensen, zeker niet als het er veel waren. Natuurlijk merkte Miotas haar zorgen op. “Je redt het wel. Skai zal je helpen. Ze ziet er hard uit, maar ze is heel behulpzaam als je haar beter leert kennen.” Toen Raion niet gelijk een reactie gaf, praatte de ga'al verder. “Ga anders vanavond met mij mee. Zover ik weet, ken je het nachtleven van Urien nog niet en je kan dan gelijk mij helpen.” Het meisje knipperde verbaasd met haar ogen. “Wat bedoel je met nachtleven?” Een lach was de reactie die ze kreeg en ze zag hoe de jongen met zijn hoofd schudde. “Sorry, het is niet aardig om te lachen. Ik was even vergeten dat je niet opgegroeid bent in een stad. Maar als je niet durft, dan niet.” Hoewel de ogen van de jongen neutraal bleven, kon de leeuwin gemakkelijk de uitdaging uit die woorden halen. Dus gooide ze arrogant haar rode haren achter haar schouder en trok haar wenkbrauw op. “Kom maar op.”
Hoofdstuk 16.:
Het was donker in de kroeg waar ze waren. De ruimte werd verlicht door kaarsen en olielampen, maar het leek wel alsof de eigenaar hiervan expres te weinig had neer gezet. Raion bevond zich aan de bar, haar handen lieten de stenen beker rusteloos rond draaien en haar ogen waren gericht op Miotas die aan een tafel zat te praten met een stel kooplieden. In het begin van de avond had de roodharige er nog bij gezeten, maar al snel begon het gesprek haar te vervelen toen bleek dat de mannen niet veel konden vertellen over Honger. Haar geduld was op geraakt en ze was naar de bar gegaan om drinken te halen. Daar was de hele tijd blijven zitten, verveeld maar ze wilde ook niet weg gaan. “Hier,” de stem van de barman klonk achter haar en toen ze zich omdraaide kon ze nog net zien hoe hij een beker met een donkergekleurde vloeistof voor haar neer zette. “Om eindelijk een lach op je gezicht te krijgen.” Raion keek achterdochtig naar de beker. De geur die er vanaf kwam herkende ze maar al te goed. Het was dezelfde drank die Nanyr op de avond van het Grote Vuur mee had genomen. De avond die haar leven verandert had. De barman merkte dat ze geen aanstalten nam om het op te drinken en liet een kuch ontsnappen. “Er zit geen vergif in, het zal je alleen maar goed doen.” Hierna liep de man weg, een andere klant had zijn aandacht getrokken. Lichtelijk tegen haar zin in pakte de leeuwin de beker vast en tuurde naar de drank. De zoete geur prikkelde haar neus en maakte haar dorstig. Wat was het vreselijkste wat kon gebeuren? In deze stad waren geen giftige slangen die haar gek maakte. Misschien kon ze voor een keer het risico nemen en zou de avond wat aangenamer worden.
Een roes lag voor haar ogen terwijl ze wankel op haar benen stond. Na dat ene glas hadden er nog een stuk of vijf gevolgd nadat een koopman met een grote, rode neus naast haar plaats had genomen. Waar ze over gepraat hadden, kon ze zich niet meer herinneren, maar toen de man plots zijn hand op haar bovenbeen had geplaatst, had ze hem een harde klap in zijn gezicht verkocht. Te hard bleek want de man was van de barkruk af gevallen en het volgende moment kwam er een groepje dat haar op straat wilde zetten. Ergens vond ze de kracht om haar benen aan te spannen en haar armen voor haar lichaam te houden. Haar mondhoeken zakten naar beneden, haar wenkbrauwen waren gefronst. “Kom maar op,” sprak ze tegen de grote gespierde man die haar naar buiten probeerde te krijgen. Plots voelde ze een koude hand tegen haar nek aan en ze hapte naar adem. “Rustig aan, mijn leeuwtje.” Een stem die ze herkende, maar niet kon plaatsen. Toen ze over haar schouder keek, zag ze een man met blond haar en blauwe ogen. Blauwe ogen die giftig haar tegemoet schitterden. Gisteren op de markt... Het was dezelfde man. “Je wilt niet nu al in de problemen komen.” Hij praatte verder, maar ze kon de woorden niet meer horen. De wereld leek om haar heen te tollen en het laatste wat ze zag was een zwarte kat die op de schouder van de man zat. Daarna werd alles zwart en verloor ze de grond onder haar voeten.
Volledig in het thema van Valentijn staan er twee Events op het programma van de site. Beide zullen van start gaan vanaf 14 februari, dus houd de site zeker goed in de gaten.
Cupid Hearts: Verras vrienden of in game characters met een vrolijk hartje deze Valentijn. Met of zonder lief berichtje eraan vast. Anoniem of juist niet. Stuur je hartjes naar het account van Alpha.
Valentine's Dance:Vanaf 14 februari zal de grote zaal van de school omgetoverd worden tot een danszaal vol met eten, drinken en live muziek. Iedereen is welkom om aan dit algemene topic deel te nemen.
WINTER
Tijdens de winter is het terrein van de school in diepe rust. De meeste dieren zijn onvindbaar verscholen en de ijzige wind houd ook de leerlingen binnen. De perfecte tijd om met een kop warme choco naar de vallende sneeuw te kijken.