Autumn
De horizon verkleurt in rood en oranje. Elke keer weer, de dag kwam aan zijn einde. Onder hem sloten de rest van de dorpelingen hun dag af terwijl de zijne pas net begonnen was. Kalm stond hij op en keek naar het dorpje vlak onder zijn voeten. Alles leek rustig en vredig. Hij hoopte dat ze konden genieten van deze dagen, voor je het wist waren ze voorbij en verlangde je terug naar die mooie tijd. Een avondlied werd ingezet door de vogels. Hij moest nu echt gaan, hij kon zijn werk niet op zich laten wachten. De jonge man draaide zich om en keerde het dorp de rug toe. De bomen hadden de kleur van de horizon. rood, geel en oranje. Het zou niet lang meer duren voordat de bladeren op de grond werden vervangen door koude vlokken van puur wit.
De grond was bedekt met een bruin deken van bladeren. Onder zijn lichte tred kraakte geen blad, het bos sloot hem in zijn armen tot er niks anders te zien was dan de bomen en de bladeren. Hoe dichter je bij het hart kwam hoe gevaarlijker. Laaghangende takken, keien ter grote van een bal verstopt en de dieren die onder je voeten kropen of boven je hoofd je begluurden. De jonge man kende het allemaal. Zonder enige moeite bewandelde hij het pad naar het hart. Bang om gevolgd te worden was hij allang niet meer. De kans was groot dat hij al in vergetelheid was gedompeld. Zijn naam uitgewist en zijn bestaan vergeten.
De bomen gaven elkaar de ruimte. Het hart stond recht voor hem, was geen centimeter verschoven. Zoals elk jaar weer waren de bladeren ondergedompeld in rood en oranje. De schors bruin en groen van het mos. Nergens waren bladeren weggeveegd of takken gebroken. Een plek, ongeschonden door mensen. Zijn hand reikte naar zijn heup. Een korte tik en de langwerpige tas sprong open. Zijn slanke vingers sloten zich om het koude hout.
Elke dag ieder jaar weer over en over. Lopend naar het hart van het bos en terug naar de rand van de vallei. Routine, herhaling maar gewend raakte je nooit. Hij bracht het hout bij zijn lippen, zijn vingers zochten hun plaatsen. Een stevige wind blies de herfstbladeren de lucht in. Als sneeuw dwarrelde het rood en het oranje door de lucht. Hij blies, zacht en teder als een aanraking.
De vogels stopte met zingen, de wind ging liggen en alles was stil. Alles behalve dat ene geluid. Een geluid zacht en vriendelijk, maar speels en dansend. Dansend op de bladeren die dwarrelde, stromend mee op de wind die was gaan liggen. En voor een minuut, hoorde je alleen dat ene geluid. Het geluid uit het hout gemaakt door één persoon.
De vogels begonnen te zingen, de wind steeg op en het bos zong. Hij hoorde het, voelde het. Het hart van het bos klopte.
De laatste toon werd meegevoerd met de wind. Zijn handen zakte naar beneden. De man had enkel oog voor dat wat voor hem stond. Een wezen zo mooi en sierlijk iets wat niet te beschrijven viel. De zon brak door het bladerdak, reflecterende zonnestralen deden het bruin en rood schitteren. Oranje en geel straalde en dompelde het bos in met de grandioze kleuren.
'Aki,' Sprak de hij met een zachte stem. Het wezen opende zijn bek, een stem zacht en teder met een fluitende ondertoon sprak: 'Brone.' Het wezen stapte naar hem toe. Poten zo groot dat ze de aarde konden beven maar je voelde niks. 'Was je weer daar? Blijf hier, hier ben je veilig, hier kunnen we iedereen beschermen.' Brone voelde hoe de snorharen door zijn bruine lokken woelen. Zacht streek hij met zijn vingertoppen over de hals van Aki. Schubben, glanzend als juwelen maar voelde aan als geschuurd hout. 'Ik weet het, maar je weet dat ik hier niet kan blijven. Mijn hart heeft nog geen rust. Nu nog niet. Geef me tijd, binnenkort. Binnenkort blijf ik eeuwig bij je, tot onze muziek aan de hemel reikt.'
Voor hem was het prachtigste wezen van de wereld. De gouden ogen reflecteerde zijn spiegelbeeld. Ze waren niet angstaanjagend nog afschrikwekkend. Ze waren vertrouwd en diep. Wezens uit mythes en legendes maar zeker geen verzinsels. Aki, wat betekende herfst. Eeuwenoud was hij en wie weet hoeveel Muzes hij voorbij heeft zien komen. Hij was een van de zoveelste maar toch voelde hij zich speciaal. Bevoorrecht om dit te mogen meemaken. Om hem te zien, de draak van de herfst.
'Er is vreemds buiten, hoe zit het met binnen?' Brone had zich in een kleermakerszit gemakkelijk gemaakt. Lichtjes leunde hij tegen de warme huid van Aki aan. Tien jaar geleden, nee veel langer zelfs, Brone van toen zat net zo op dezelfde plek. Weliswaar was hij nu ouder, groter en wijzer maar in principe was er niks veranderd.
'De bomen beginnen uit te bloeien.' Een simpele zin met duizend betekenissen.
'Uit bloeien? Nu?' Het was de eerste keer dat hij ooit zijn stem had verheven. Het klonk vreemd. Ongelovig keek hij naar Aki, de jongen wist dat de draak geen grapje maakte. Aki maakte nooit een grapje, nog nooit en zeker niet over zulke onderwerpen. 'Maar waarom? Het is Herfst, de bomen moeten springlevend zijn op dit moment!' Hij snapte er niks van, Herfst stond misschien wel voor het vallen van de bladeren en daarna de koude winter, maar de Herfst was voor Aki de fijnste tijd. Aki was het hart van het bos al eeuwenlang. 'Is er iets mis met je? Ben je ziek, gewond?' De kalmte verloren, geen controle meer. Hij vloog op en bestudeerde de schubben van de draak. Hij zag niks, zelfs geen krasje. Geen brandplekken op de houten schubben of iets van versplintering. Een bruine snorhaar tikte zachtjes tegen zijn achterhoofd. Vragend keek hij naar de gouden ogen. Hij hield niet van raadsels of geheimen, dat wist hij toch.
'Er is iets mis met jou, niet met mij.' Zijn ogen verwijdde zich tot schoteltjes. Pardon, hij? Alsof hij niets meer zeker wist keek hij naar zichzelf. Bruine kimono, blootsvoets zoals altijd hij merkte het niet eens en gewoon in goede staat. Onbegrijpelijk trok hij een wenkbrauw op. Een van Aki's snorharen strekte zich uit en tikte meerdere malen tegen zijn borstkas. 'Je hart is aan het wankelen, er is iets met je.' Nadenkend ging Brone met zijn hand over zijn hart. Er was is iets mis met hem? De draak snoof.
'Lach je me uit?' De jongen keek verontwaardigd naar zijn partner. Aki lachte nooit, hij snoof. Een soort gniffelen maar dan voor draken. Aki schudde zijn kop maar snoof wel een paar keer voordat hij weer een serieuze blik in zijn ogen had.
'Brone, heb je door dat je net in paniek raakte?'
'Paniek?' Kort trommelde hij met zijn vingers op zijn arm. Ja Aki had gelijk. Hij was onrustig, en wat paniekerig. Vreemd dat was hij nooit. Dat had hij van Aki, eeuwige kalmte en rust. Eerst nadenken dan doen. Al had hij meer emotie, omdat hij nog zo jong was. Of dat was wat Aki hem vertelde. Nou ja, vergeleken met de draak was hij ook nog een piepkuiken. Deze herfst werd hij 19. Volwassen. Brone knikte in zichzelf. 'Waarom was ik in paniek? Komt dat vanwege mijn hart?' Opnieuw streek hij over zijn borstkas. Het was wel zo dat hij de laatste tijd wel erg veel rondom het dorp hing. Meer dan normaal.
'12 Jaar zijn verstreken sinds je de fluit hebt opgepakt. Een behoorlijke tijd.' Instemmend knikte hij terwijl hij weer ging zitten. 12 Jaar. Het klonk als een eeuwigheid. Eventjes staarde hij naar zijn handen. Hij kon zich wel herinneren dat zijn handen amper om de fluit heen paste. Hij was echt gegroeid. 'Al die tijd heb je geen contact gehad behalve met mij. Ik denk dat je verlangd naar menselijk gezelschap.' De jongen sloeg zijn armen over elkaar en fronste. Het kon best logisch zijn, de laatste tijd had hij wel een vreemd gevoel dat in zijn borstkas bromde. Meestal speelde hij wat liedjes op de fluit en het ging weer goed.
'Maar ik kan toch niet naar beneden? Ik ben een Muze.' Wierp hij tegen, ja hij was een Muze. Hij had er zelf voor gekozen. Heel bewust zelfs, hij was misschien 7 op die dag maar de jongen had zich altijd wat volwassener gevoeld voor zijn leeftijd, en hij had echt nagedacht over de voor en nadelen.
'De andere Muzes gaan gewoon om met mensen. Dit dorp is oud heeft al veel doorstaan. Nu het eindelijk vrede en rust heeft gevonden voelde ik er niks voor om me in hun midden te plaatsen.'
'Nou dan is het voor mij toch ook niet nodig? Ik heb jou toch, Aki?' De draak schudde zijn kop.
'Ik ben misschien je partner en dus je gelijke, ik ben geen mens.' Zuchtend krabde Brone op zijn hoofd. Dat snapte hij natuurlijk ook wel. Maar de mensen beneden hadden hem vast allang voor dood verklaard. Zelfs als hij naar beneden ging werd hij misschien niet eens herkend.
'Er komen nooit bezoekers in het dal, ze zullen schrikken als ik opeens aankom.' Zwak dat hoorde de jongen zelfs.
'Waar ben je bang voor?'
Brone keek weg en porde met zijn voeten in het zachte zand. 'Je weet best waar ik bang voor ben.'
Op een stevig tempo daalde de jonge man de helling af. Omdat het zo steil was voelde hij zich gedwongen om in bochten te lopen wat hem nog extra tijd koste ook. Het was niet anders, beter dan lelijk vallen en gewond raken. Hij ging liever helemaal niet naar beneden, maar het was voor Aki en hemzelf. Misschien was het ook het beste. Bomen die uitbloeiden midden in de herfst. Dat was iets wat hij niet kon negeren. Als een bezoek aan de mensen een manier was om het proces te stoppen dan kon hij niets anders doen dan zijn taken uitvoeren als Muze. Of hij er blij mee was was een andere zaak. Brone was niet kinderachtig aangesteld. Nooit geweest ook. Hij had het 12 jaar goed gehad en hoefde nooit iets te doen wat hij niet leuk vond. Hij speelde muziek, leerde dingen die hij moest leren als Muze en verder had hij de taak om langs het dal te patrouilleren zodat het dorp veilig was. Meer niet. Dit ene ding kon hij wel aan.
Naarmate de dag vorderde en de jongen dichter bij het dorp kwam nam het geluid toe. Geluiden die hij kende maar niet herinnerde waarvan. Stemmen die hem vreemd in de oren klonken. Aki kon nog wel is gelijk hebben, hij was echt van de mensen vervreemd. Natuurlijk had Aki gelijk, de draak had eeuwen ervaring, hij moest hem niet onderschatten. Zonder een teken van vermoeidheid sprong hij het laatste stukje van de helling naar beneden. Kort gaf hij zichzelf een pauze ook al was maar om van een afstandje naar het dorp te kijken. Het voelde raar om zo dicht bij het dorp zitten na zo'n lange tijd. Brone had dan wel het dorp veilig gehouden van alles wat buiten het dal lag, zelf had hij nooit meer een stap in het dal gezet maar in de vallei erboven gebleven. Verder hoefde hij ook nooit te komen, niemand kwam langs hem, als ze geluk hadden want Aki wilde ze niet tegenkomen in slecht humeur. De mensen waren vast niet eens bewust dat hij de grens verdedigde. Dat hoefde voor zijn part ook helemaal niet. Hij had nooit gehunkerd naar erkenning of beloning in zijn werk. Dit was gewoon zijn lot. Of zo bekeek hij het althans. Geen slechte toekomst al zei hij het zelf. De zon was op zijn hoogst, het was lastig te zien door een pak wolken maar zijn gevoel vertelde het hem dus stond hij op. Drie dagen. Drie lange dagen zou hij hier in het dorp verblijven. Wat moest dat moest.
Al snel voelde de jongen de eerste ogen in zijn voorhoofd prikken. Kort keek hij opzij om te zien wie hem bekeek. Niets bijzonders, gewoon de boer. Brone wist dat de man een kind en vrouw had iets verderop. Vanaf de vallei had hij hem wel is zien werken. Vriendelijk glimlachte hij en knikte naar de boer. Ondanks de vreemde blik die op hem werd geworpen zwaaide de man wel. Dit ging nog goed. Al verwachtte hij wel meer reacties zoals deze.
Gelukkig was het dorp niet ver weg in het tempo dat hij liep. Binnen de kortste keren voelde hij een tiental ogen langs hem heen glijden. Keurende, glazige en vervreemde blikken. Soms keek hij iemand aan en knikte vriendelijk maar voor de rest negeerde hij het geloer. Plotseling voelde een gewicht tegen zijn zij. Verbaasd keek hij opzij maar moest meteen zijn blik naar beneden richten om te zien wat er was gebeurd. Een hummel, van hoogstens 8 was tegen hem opgeknald. Uit het steegje waar hij vermoedelijk uitkwam spotte de jongen nog een stel andere kinderen. Brone kon er niks aan doen dan glimlachen. Gemoedelijk woelde hij door de zwarte haardos van de jongen. 'Hé alles goed?' Hij hurkte zodat hij de jongen aan kon kijken. Brone lette niet op de kinderen die langzaam dichterbij kwamen maar focuste zich op dit ene jongetje. Dit kon misschien nog wel meevallen. Dit gedeelte althans. Het jochie knikte maar keek met grote ogen naar hem op. 'Niks om bang voor te zijn. Ik ben Brone, mag ik jouw naam weten?' Vriendelijk stak hij zijn hand uit. Een handje zeker twee keer zo klein als de zijne pakte hem vast. 'Ro,' en met die woorden doken er kinderen op uit het niets. Verrast over het aantal kinderen dat rondliep draaide hij een paar keer zijn hoofd van links naar rechts. Dit was dus het dorp wat hij beschermde. Precies zoals hij in gedachten had.
'Meneer wie bent U?' Kwam er van de ene kant. 'Ja bent U een reiziger? De tas op Uw rug lijkt best zwaar.' 'Ja wat zal erin zitten denk je?'
De jongen moest zijn lach inhouden. Het voelde nog steeds vreemd. Zoveel mensen om zich heen, zoveel stemmen. Hij voelde iemand trekken aan zijn kimono. Vragend keek hij over zijn schouder. Een jongetje van misschien 10 had een stuk van zijn kimono beet. 'Is er iets jonge?' Vroeg Brone vriendelijk. Twee grote grijze keken hem aan. Puppyogen dacht de jongen meteen.
'Wat zit er in dat heuptasje?' Zijn ogen vernauwde zich toen hij glimlachte. Hij stond op en de kinderen deden meteen een paar stappen achteruit. Voorzichtig maar die grote ogen die hem aanstaarde straalde pure nieuwsgierigheid uit. Brone maakte het heuptasje open en haalde de fluit eruit. Meteen als een soort teken kwam iedereen weer dichterbij. Nu de jonge man weer stond merkte hij pas op dat er ook volwassen mensen zich om hem heen hadden geschaard. De manier waarop ze naar elkaar keken. De dorpelingen hadden echt geen flauw benul wat ze zagen of wat hij in zijn hand had. Hij zou ze nog versteld laten staan. Brone bracht de fluit naar zijn lippen en blies.
Eventjes bleef het stil. De stilte duurde maar voor vijf seconde voordat er een geluidsbom uitbarsten. Geklap, gejuich en een stroom van vragen en geroezemoes. Een beetje onthutst was hij wel door alle menigte maar hij wist zijn hoofd koel te houden. Uit de menigte kwam een lange man naar hem toe lopen. Dit dorp had meer verrassingen in zich dan Brone had verwacht. Hij was zeker niet klein en dat wist hij, dat hij ooit tegen iemand moest opkijken behalve Aki was nieuw voor hem.
'Welkom Brone in ons dorp. We zijn allemaal denk ik wel benieuwd naar je verhalen, maar ik denk dat je wel honger zult hebben.' Eigenlijk niet hij had uitgebreid gegeten en kon wel tegen wat rantsoenen maar de jongen knikte, wetend dat hij dan de vragen kon vermijden. Voor nu. Opeens voelde hij zich weer een klein jongetje die achter de grote draak liep en de wereld weer opnieuw ontdekte. De man had een behoorlijk huis te bieden. Een mooie vrouw met lange bruine krullen deed de deur open.
'Oh Fyno wie heb je nou meegenomen?'
'Dit is Brone, Sjina, hij kan zolang hij wilt hier verblijven.' Brone die zijn mond al had open gedaan om zich voor te stellen keek nu met grote ogen naar de man.
'Brone kom binnen en wees welkom. Fyno heb je Ro bij je?' Brone die al achter Sjina aanliep keek kort achterom. Ja nu zag hij ook Ro. Vader en zoon, ze leken inderdaad op elkaar, al zag hij weinig van de moeder terug.
'Bedankt dat ik hier mag verblijven maar ik wil geen last vormen. Ik ben gewend om buiten te slapen dus het is op zich geen probleem.'
'Doe niet zo raar jongen, dit is een groot huis en we zijn maar met zijn drieën. Zolang je mijn man kan verdragen kan je hier blijven zo lang als je wilt.' En met een knipoog verdween ze naar een andere kamer. Verbaasd maar ook wel wat ontspannen keek hij om zich heen. Dit was dus de woonkamer. Bescheiden nam hij plaats aan de tafel en nam de tijd om verder te gluren. Huizen van binnen waren een stuk interessanter dan van buiten.
Dit was dus leven bij mensen. Rond een tafel zitten met een bord eten en praten over de dag. Het was lang niet zo erg als hij dacht. Deze paar dagen hield hij wel vol, als hij tenminste niet Hem tegenkwam.
'Zeg Brone, vertel is wat over jezelf.' De jongen keek op van zijn bord eten om naar Fyno te kunnen kijken. Eventjes dacht hij na wat kon hij wel en niet zeggen.
'Ik leef boven in het dal. Daar werk ik en woon ik met een goede vriend. Voor rest speel ik veel op mijn dwarsfluit. Vroeger ben ik wel in het dorp geweest maar dat is een lange tijd geleden.' Rustig nam hij een flinke hap van de rijst. Hij voelde de ogen van Sjina in zijn huid prikken maar hij besloot er geen aandacht aan te geven.
'Familie?' Verbaasd keek Brone naar de overkant van de tafel. Ro hield zijn hoofd een beetje schuin en zette zijn puppyogen in werking. De jongen glimlachte maar een hele blije was het niet.
'Ik had ooit familie, maar dat is zo'n lange tijd geleden.' Ja een hele tijd. Het was lang geleden dat hij dacht aan zijn familie. Eigenlijk, nu hij terug keek herinnerde hij zich nauwelijks iets. Het enige wat in hem op kwam was een boom met vuurrode bladeren en een stem die zong met woorden die hij niet kende. Een ongemakkelijke stilte hing zwaar in de lucht. 'Het maakt niet uit, toen ik in het dal ging wonen wist ik dat ik mijn familie hoogstwaarschijnlijk niet meer terug zou zien. Ik heb er zelf voor gekozen.'
'Mis je ze niet? Je ouders?'
'Ro doet niet zo brutaal!' Zonder het te kunnen verhelpen grinnikte. Iedereen aan tafel keek hem met een verbaasde blik aan. Ro had duidelijk een paar brandende vragen. Grote kans dat alles wat hij nu zei werd doorgespeeld aan zijn vrienden buiten.
'Het maakt niet uit vraag maar raak. Op je antwoord op je vraag: Ja misschien wel. Ik ben deze herfst officieel volwassen. Het is vreemd om te denken dat mijn ouders me waarschijnlijk niet zouden herkennen al stond ik voor hun neus.' Uit het niets stond Sjina op. Vragend volgde hij haar met zijn ogen. Had hij iets verkeerds gezegd? Wel nu hij zo keek naar Ro en naar Fyno en Sjina. Het zou best kunnen dat ze meer kinderen hadden. Misschien een oudere broer of zus van Ro?
'Ro laat je Brone zijn kamer zien? Het is al bijna nacht morgen moet je weer vroeg op.' Ro knikte en stond op. Snel nam Brone de laatste hap van het eten en veerde op om achter het jongetje te lopen. Een grote kamer werd geopend. Het stond vol met boeken maar achterin zag hij wel degelijk een bed. Een soort gastenkamer bedacht hij zich.
'Bedankt Ro, ik red me verder wel.' Het jongetje knikte alleen en deed de deur weer achter zich dicht. Vermoeid liet hij zich op bed vallen. Hij had zich nog nooit zo vermoeid gevoeld. De kamer rook naar oud papier en frisse buitenlucht, best lekker eigenlijk. De jongen rolde op zijn zij en sloot zijn ogen.
Een enorme klap en de hemel was helderwit voor een seconde. Brone kreunde slaperig. Met tegenzin werkte hij zich omhoog. Hij gaapte en rekte zich uit voordat hij opzij keek. Twee grote ogen keken hem aan. 'Is er iets?' Vroeg hij rustig.
'Ben je niet bang?' Vroeg Ro duidelijk onder de indruk. Brone zuchtte diep en veerde op. Kort keek hij naar de muur die tussen hem en het slechte weer in stond. Rustig liep hij naar Ro en duwde hem de kamer in voordat hij de deur weer sloot. 'Ik ben gewend om buiten te leven, zulke stormen verstoren alleen me slaap.' Dat was deels waar, als hij Aki naast zich had sliep hij als een blok verder. Geen tak die hem zou kunnen pletten met de draak die om hem heen krulde, maar die draak was nu ver boven. Hoe zou het met hem gaan? Brone was geheel eerlijk tegen hemzelf als hij zei dat hij zich niet compleet voelde zonder Aki om hem heen.
Hij plofte neer op het bed en klopte op een plek naast hem. 'Plek genoeg voor twee.' Rustig pakte hij zijn tas en haalde zijn fluit eruit. Het witte hout rolde eventjes tussen zijn vingers. Elke kras, kende hij, elke noot had hij erop gespeeld. Ro nestelde zich naast hem en schoof onder het dekbed. Brone kon er niks aan doen dan teder glimlachen, voor eventjes leek het alsof hij een broertje had. Rustig bracht hij de fluit aan zijn lippen en begon te spelen. Een melodie die hij plotseling weer herinnerde. Het lied bij de boom met rode bladeren met woorden die hij niet kende. De speelse vrolijke melodie die de storm overstemde. Een dansend ritme die je in slaap wiegde.
'Ro kom je?' De zwartharige jonge knikte en snelde naar hem toe. De nacht was verder rustig verlopen maar er waren behoorlijk wat takken die de wegen versperde. Op verzoek van Fyno gingen ze helpen opruimen. De meeste dorpelingen waren nu al bezig met het opruimen van alles troep. Het leek gelukkig niks ernstigs en niemand was gewond. De twee jongens stroopte hun mouwen op en begonnen een handje mee te helpen.
'Ga je mee straks?' Niet begrijpend trok Brone een wenkbrauw op. Hadden Fyno en Sjina iets te doen vandaag? Luchtig haalde hij zijn schouders op. Hij had geen idee, misschien mocht hij mee maar als het te persoonlijk was bleef hij liever rondhangen in het dorp. Het opruimen was geen zware klus dus had hij al wat gepraat met de andere mensen in het dorp. Hij kreeg nog steeds een spervuur van vragen en blikken maar ze voelde niet zo ongemakkelijk als eerst. Dat kwam waarschijnlijk door Ro, Fyno en Sjina. Ze waren zo gastvrij en warm, dat had hij niet verwacht.
'Morgen is mijn broer jarig.' Sprak Ro weer uit het niets. O, dan gingen ze zeker naar zijn broer om zijn verjaardag te vieren. Dan kon hij beter hier blijven.
'Oké leuk!' Ik ben morgen ook jarig, dacht Brone erachteraan. Al zou Ro dat niet meemaken. Hij wilde de volgende ochtend alweer vroeg vertrekken en zo snel mogelijk in de vallei zijn. Het was hier niet slecht maar dit was gewoon niet zijn leven. Hij hoorde daar, daarboven. 'Vind je het leuk dat je je broer weer ziet?' Ro schudde wat met zijn hoofd en haalde zijn schouders op.
'Ik kan hem niet goed voor geest halen. Hij is al vroeg uit huis gegaan maar Mam vertelde wel is verhalen over hem. Bijvoorbeeld dat toen ik klein was hij altijd bij me kwam liggen omdat ik huilde vanwege de donder. En dat hij me elke avond in slaap neuriede.'
'Klinkt als een echte broer.' Zei Brone bedachtzaam en Ro knikte.
Zachtjes bromde Brone toen hij zijn ruggengraat hoorde kraken. Vermoeiend werk was het zeker niet maar de hele tijd gebogen staan was niet bepaald goed voor zijn rug. Iets verderop waste ro al zijn handen. Blijkbaar moesten ze op tijd terug zijn. Zou die broer in het dorp wonen? Hij nam aan van wel, de dorpelingen moesten het dal doorkruisen om ergens anders te komen. Brone volgde het voorbeeld van de jongen en spoelde al het vuil en zand weg onder de pomp.
'Ah daar zijn jullie!' Verrast keek Brone over zijn schouder. Fyno zwaaide en had Sjina aan zijn arm. 'Komen jullie, anders komen we te laat.' Twijfelend keek hij naar de familie. Wisten ze zeker dat ze een vreemde moesten meenemen naar een verjaardag? Voordat hij ook maar iets besloten had werd hij bij de hand genomen en naar voren getrokken.
'Rustig Ro ik kom al,' zei hij grinnikend en ging naast de jongen lopen. Nou hij ging dus mee.
Zo lopend in het dorp terwijl hij keek naar de rand van het dal. Het leek wel alsof er een krans om het dorp lag. Dus zo zag de Herfst eruit voor de dorpelingen. Ze liepen door tot buiten het dorp, verder zelfs tot aan het rand van het dal. In de helling was er een soort holte gemaakt. Een klein beeldje van glanzend bruin steen was het enige wat erin stond. Verbaasd keek hij hoe Sjina een kaarsje aanstak. Het beeldje leek wat weg te hebben van een draak al was het lastig te zien in de donkere holte met kaarslicht.
'Elk jaar komen we hier om de verjaardag van onze oudste zoon te vieren. Biddend naar de goden dat hij alles goed met hem ging.' Brone luisterde in stilte naar de zware stem van Fyno. 'Jaren hebben we gehoopt op zijn terugkeer, jaren hebben we gebeden. Ik denk dit jaar het laatste bezoek word.'
Warme zoute tranen rolde langs zijn wangen en vielen op de grond. Zijn hart miste een slag, een verlangen om weg te waaien met de wind werd opeens erg groot. Een gewicht zo zwaar viel uit de hemel, zijn benen trilden onder het gewicht. Hij had het al die tijd al gevoeld maar het simpelweg genegeerd. Dom, kinderachtig. Diep en schokkerig haalde hij adem, ze wisten het al die tijd. Wat moest hij zeggen, wat kon hij zeggen?
'Ik heb het recht niet.' Begon hij zo goed en kwaad mogelijk te spreken. 'Ik heb het recht niet om mezelf een broer te noemen. Een man die zijn familie verraad, dat is onvergefelijk.' Hij slikte, raap jezelf bij elkaar op, stop met trillen. 'Maar ik kon niet meer. Ik was tevreden hier, maar, ik.' Tranen vallend als regen. 'Ik hoor hier niet! Ik heb het altijd al gevoeld. Dat vreemde verlangen, een fluistering met mijn naam. Ik had het moeten zeggen maar ik kon het gewoon niet.'
Een kleine jongen, aan de rand van het dorp. Zijn bruine lokken danste op de wind, in zijn handen hield hij een witte fluit. Het regende. Diep van binnen, maar er was de warme wind die hem kalmeerde. De weg terug was geblokkeerd, eenmaal terug wist het jongetje dat hij nooit meer weg ging. Hij draaide zich om, en keerde zich naar de wereld met rood en goud.
'Sorry, Sorry dat ik te zwak was om afscheid te nemen. Dat ik jullie heb laten wachten. De pijn en verdriet. Ik kan het nooit goed maken, ik wilde jullie niet achterlaten maar. Dit is niet waar ik hoor, ik..'
Warmte, en een zacht kloppend geluid. Het geluid van een hart, zachtjes bonkend. Twee armen die hem vastklemde en nooit los leken te laten. 'Het is al goed, we wisten het. Het was alleen opeens zo leeg. Maar dan zagen we een schim aan de rand van het dal en we wisten het gewoon. Brone onze zoon, je was in goede handen. Ik voelde het.'
'Mam,' Brone werkte zich met moeite uit zijn moeders omhelzing. 'Er is iets wat jullie moeten zien,' zijn stem trilde niet meer, zijn benen vonden vaste grond. 'Een wereld van rood en goud.'
Autumn leaves falling,
Watch them predict our future,
The light breeze is calling,
Revealing our fate,
The ground is covered in amber and gold,
Never to be found,
Never to be told,
For its a secret that our hearts hold,
Light filters down,
Mixing with the shadows,
On the ground,
Purifying the dark,
The meadow is covered in amber and gold,
Never to be found,
Never to be told,
For its a secret that our hearts hold,
Just before the winter comes,
Something beautiful is shown,
To keep our hearts warm though bitter numb,
A sight to see before the snow and cold,
A paradise covered in amber and gold,
Never to be found,
Never to be told,
For its a secret that our hearts hold.